Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3136

Zaaknummer

R. 3978/12.112

Inhoudsindicatie

Overschrijding van de redelijke termijn tot klagen. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht d.d. 1 juni 2012, door de raad ontvangen op 5 juni 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennis genomen van de brief van klager van 6 juni 2012 met bijlage.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft in de periode 1997 tot en met 2009 de wederpartij van klager bijgestaan in diverse procedures.

1.2 Op 1 december 2009 hebben klager en de cliënte van verweerder, S., ter beëindiging van hun geschillen een dadingsakte getekend, die, voor zover in deze relevant, inhoudt:

“…

Ter beëindiging van het bij de Rechtbank te Amsterdam aanhangig gemaakte (rechts)geschil (zaaknummer (red.)) komen partijen het volgende tegen finale kwijting overeen:

S. (red.) betaalt aan klager (red.) ter algehele en finale afdoening van alle tussen hen bestaande geschillen en gevoerde rechtsprocedures een somma van € 50.000,-- op rekeningnummer (red.) en wel binnen 14 dagen na ondertekening van deze akte. Zij verklaren na deze betaling niets meer van elkaar te vorderen te hebben, nu en in de toekomst.

Partijen verklaren uitdrukkelijk hun hangende geschil naar tevredenheid te hebben opgelost en bij volledige storting van bovenvermeld bedrag van € 50.000,-- op bankrekening met nummer (red.) van klager (red.) verlenen partijen zonder dat verdere mededelingen vereist zijn elkaar finale kwijting voor alle in rechte betrokken aanspraken. Partijen zullen via hun advocaten alsdan zorgdragen voor royement van die procedures. Ieder partij draagt haar eigen kosten.

…”

1.3 Bij brief van 23 december 2011 heeft de advocaat van klager de Stichting Beheer Derdengelden, van het kantoor waar verweerder tot 2004 aan verbonden was, aangeschreven en aanspraak gemaakt op een bedrag van € 88.909,22 te vermeerderen met wettelijke rente, ter zake door klager in de periode 1997 – 2004 gestorte bedragen op de Stichting Beheer Derdengelden van kantoor waar verweerder tot 2004 aan was verbonden.

1.4 Bij brief van 12 januari 2012 heeft een voormalig kantoorgenoot van verweerder het betalingsverzoek van de advocaat van klager afgewezen.

1.5 Bij brief van 9 maart 2012 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de door klager in de periode tussen 1997 en 2004 op de derdengeldrekening van zijn voormalige kantoor gestorte bedragen, doordat hij deze ten onrechte (tijdens de procedure) heeft doorbetaald, dan wel heeft laten doorbetalen aan zijn cliënte als betaling voor openstaande facturen en/of dat hij heeft nagelaten deze betalingen aan klager (na beëindiging van de procedure) terug te betalen, ten gevolge waarvan hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld;

b. ten onrechte de door klager op de derdengeldrekening gedane voorlopige betaling aan de cliënte van verweerder, die hij heeft doorbetaald, dan wel heeft laten doorbetalen aan zijn cliënte voor openstaande facturen, niet in mindering heeft gebracht op de vordering van zijn cliënte, waardoor verweerder in de procedure een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, ten gevolge waarvan hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a en b

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Bij de bepaling van die termijn is van belang op welk tijdstip de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze van de advocaat dan wel de gevolgen van die handelwijze voor hem kenbaar zijn geworden. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Tussen klager en de cliënte van verweerder zijn verschillende civiele procedures gevoerd waarin de betalingen die klager in de periode 1997-2004 op de derdenrekening van verweerder heeft gedaan aan de orde zijn geweest of aan de orde hadden kunnen worden gesteld. Klager droeg derhalve reeds in de periode 1997-2004 en in de daaropvolgende jaren kennis van de wijze waarop de derdengelden volgens verweerder waren aangewend, althans had daarvan kennis kunnen dragen, en verkeerde derhalve sedertdien in de mogelijkheid die handelwijze tuchtrechtelijk te laten toetsen. Door dat eerst nu te doen heeft klager de redelijke termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend overschreden.

3.3 Klager heeft geen rechtens te respecteren belang aangevoerd dat de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt.

3.4 Het toepassen van het beginsel van rechtszekerheid – dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden voer zijn optreden van destijds – weegt zwaarder dan het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang om – na verstrijken van ten minste acht jaar – alsnog de verrekening van derdengelden en de gestelde door verweerder gegeven onjuiste en/of onduidelijke voorstelling van zaken ten overstaan van de rechter ten toets te brengen. Verweerder hoefde na het verstrijken van deze periode geen tuchtklacht meer te verwachten, zeker niet nadat tussen de betrokken partijen in 2009 een schikking werd bereikt. Dat klager in november 2011 (opnieuw) navraag heeft gedaan naar de besteding van de in voornoemde periode betaalde derdengelden maakt een en ander niet anders,

3.5 De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

3.6 Aan klagers verzoek tot beoordeling van de klacht door de voltallige raad gaat de voorzitter voorbij. Nu de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is zal de voorzitter deze op de wijze zoals aangegeven in artikel 46g Advocatenwet afdoen.

3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 21 juni 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.