Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-10-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3351
Zaaknummer
12-029A + 12-030A
Inhoudsindicatie
Klacht advocaat wederpartij in echtscheidingszaak. De raad oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van vertrouwelijk informatie. Wel hebben verweerders de rechtbank onjuist geïnformeerd en onnodig grievende uitlatingen gedaan. Verweerders mochten gelet op de omstandigheden niet zonder nader onderzoek afgaan op de informatie van hun cliënt. Zij hadden althans op een andere, minder stellige, wijze de rechtbank moeten informeren. Geen schending van de klachttermijn. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 8 oktober 2012
in de zaken 12-029A en 12-030A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
1. de heer mr.
2. mevrouw mr.
advocaten te Amsterdam
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 19 januari 2012, door de raad ontvangen op 20 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 augustus 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1 vermelde brief en de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijst;
- de brief van de gemachtigde van verweerders van 25 juli 2012 met bijlagen;
- de brief van klaagster van 25 juli 2012 met bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van verweerders van 3 augustus 2012 met bijlage.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster en haar ex echtgenoot hebben getracht onderling afspraken te maken over de vermogensrechtelijke gevolgen van een echtscheiding. Dat is niet gelukt. Er is een echtscheidingsprocedure gevolgd, waarbij de gemoederen over de financiële afwikkeling hoog zijn opgelopen. Verweerders staan de ex-echtgenoot van klaagster bij.
2.2 Op donderdag 9 oktober 2008 hebben verweerders met het oog op de mondelinge behandeling van 13 oktober 2008 per post het verweerschrift aan de advocaat van klaagster gezonden. Op dezelfde dag om 17:48u is dit per fax exclusief producties vooruitgezonden. Verweerders hebben in hun verweerschrift het volgende, voor zover hier relevant, gesteld (klachtdossier, pp. 32-33):
“16. De man vindt het evenwel nog erger dat de vrouw in haar opstelling ten aanzien van de omgangsregeling evenmin bereid is om in onderling overleg goede afspraken te maken en zelfs weigert tegemoet te komen aan de alleszins redelijke verzoeken van de man om de thans lopende omgangsregeling in het belang van de kinderen aan te passen, uitsluitend vanwege wraakgevoelens die zij kennelijk jegens de man koestert om het niet slagen van hun huwelijk (zoals door de therapeut van de vrouw maar ook door de vrouw zelf is geconstateerd tijdens een driegesprek op 2 juli 2008 waaraan de man deelnam in de hoop dat dit de onderlinge communicatie wat zou verbeteren).
[..]
32. De vrouw heeft overigens, tijdens een driegesprek met haar psycholoog, waar de man op verzoek van de vrouw aan had deelgenomen, om te proberen zo alsnog de communicatie tussen hem en de vrouw te verbeteren, toegegeven dat deze houding ten opzichte van de omgang met de man in strijd met de belangen van de kinderen is en geheel is ingegeven door de wraakgevoelens die zij jegens de man koestert en er uitsluitend op gericht is om de man te treffen.”
2.3 De psycholoog heeft bij brief van 3 november 2008 daarover het volgende, voor zover hier relevant, geschreven (klachtdossier, p. 31):
“Deze voorstelling van zaken is geheel uit de context getrokken en ik distancieer mij dan ook volledig van deze zogenaamde constatering. Bovendien moet mij van het hart dat de onderlinge communicatie zeker niet verbeterd wordt door het ongevraagd refereren aan vertrouwelijke sessies in het kader van een psychologische behandeling.”
2.4 Op vrijdag 5 december 2008 hebben verweerders met het oog op de mondelinge behandeling van 8 december 2008 per post en per telefax (18:15u) het verweerschrift tegen het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen met producties aan de advocaat van klaagster gezonden.
2.5 Met het oog op een mogelijke oplossing van de zaak zijn er in 2009 gesprekken geweest tussen de ex-echtgenoot en de financieel adviseur van klaagster. Ten behoeve daarvan heeft de financieel adviseur op 10 februari 2009 een e-mail aan de ex-echtgenoot gezonden. Daarin is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“[..] Om deze discussie vrij aan te kunnen gaan, stellen wij voor dat het gesprek plaatsvindt:
- onder voorbehoud van rechten en weren en ieder ander denkbaar voorbehoud. Indien uw advocaat prijs stelt op ondertekening van een overeenkomst vooraf, dan sta ik daar in beginsel positief tegenover;
- onder strikte geheimhouding. Ik heb met [klaagster] afgesproken dat ik onder geen voorwaarde als getuige kan worden opgeroepen ter zake deze bespreking. Graag verneem ik van u eenzelfde intentie;
- als wij voortgang kunnen boeken tijdens het gesprek, dan maak ik een concept besprekingsverslag dat ik (voor bespreking ervan met [klaagster]), aan u voorleg zodat wij het samen eens zijn over het besprokene. Dit document is slechts een besprekingsverslag en vastlegging van afspraken. Er mag pas overeenstemming worden aangenomen als deze overeenstemming expliciet schriftelijk is vastgelegd en door u en [klaagster] is ondertekend;
- ik ben niet gemachtigd om zelfstandig voorstellen te doen of te accepteren. Uiteraard heb ik wel uitvoerig met [klaagster] gesproken over hetgeen zij voor haar toekomst belangrijk vindt en daar is de suggestie voor een regeling ook op gebaseerd. Mijn streven is om door overleg te komen tot een integrale financieel regeling die ik vervolgens (met een positief advies) aan [klaagster] voorleg.”
2.6 In een e-mail van 16 februari 2009 heeft de financieel adviseur van klaagster bevestigd dat partijen hebben afgesproken dat hij een overeenkomst zou voorbereiden met als voorwaarde onder andere dat al hetgeen tussen dat moment en 14 april 2009 gebeurt vertrouwelijk is, onder voorbehoud van rechten en weren is en niet in een eventuele toekomstige procedure mag worden ingebracht. Deze e-mail is op 23 februari 2009 gefaxt vanaf het kantoor van verweerders. De ex-echtgenoot heeft de financieel adviseur van klaagster per brief van 23 februari 2009 geantwoord. Hierin is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen (klachtdossier, p. 91):
“[..] Dank voor je e-mail van afgelopen maandag, waarin je de gemaakte procedureafspraken bevestigt en waaruit volgt dat [klaagster] akkoord is met hetgeen wij als gemandateerden op 12 februari jl. met elkaar bespraken. Immers, alleen als [klaagster] akkoord was, zou je tot bevestiging overgaan, zo spraken wij af. Ik heb dan ook aan mijn advocaat gevraagd om vandaar aan mr. [Y] de door jou in je e-mail weergegeven procedure afspraken te bevestigen zodat hiervoor geen verdere vastlegging meer nodig is, zoals jij ook al in je e-mail schreef. [..]
Voor de goede orde bericht ik je nog dat ik, als het bovenstaande ook zoals we hebben afgesproken wordt vastgelegd en uitgevoerd, geen moeite heb met hetgeen je schreef over de vertrouwelijkheid en het oproepen van jou als getuige, maar dat ik wel het recht voorbehoudt om deze brief in een eventuele procedure te gebruiken, daarover hebben we namelijk geen afspraken gemaakt. [..]”
2.7 Tussen de ex-echtgenoot en de financieel adviseur van klaagster heeft vervolgens diverse correspondentie plaatsgevonden over de juistheid van de weergave van de afspraken alsmede over de vraag of er een overeenkomst (onder voorwaarde) tussen klaagster en haar ex-echtgenoot tot stand was gekomen.
2.8 De ex-echtgenoot heeft verweerders gevraagd de afspraken in een echtscheidingsconvenant uit te werken. De ex-echtgenoot heeft op 11 juli 2009 een e-mail gezonden aan de financieel adviseur van klaagster met daarbij als bijlage een door verweerders opgesteld echtscheidingsconvenant. In die e-mail staat ook, voor zover hier relevant (klachtdossier, p. 94):
“Inmiddels heb ik [verweerder] zoals gezegd de totaalregeling in een convenant laten opnemen op basis van wat wij bespraken (zie bijlage). Vanuit [klaagster] en haar advocaat horen we evenwel niets meer terug de laatste tijd. Niet over de inschrijving van de echtscheiding die al op 27 mei jl. had moeten plaatsvinden en niet over de vastlegging en uitvoering van de financieel totaalregeling. [..]”
2.9 Op deze e-mail heeft de financieel adviseur niet gereageerd.
2.10 In het bij de rechtbank ingediende verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens aanvulling van verzoek van 12 augustus 2009 hebben verweerders het volgende, voor zover hier relevant, gesteld (klachtdossier, p. 28 en bijlage 15 productie 5):
“[..] De man heeft zich, overtuigd van het belang van een minnelijke afwikkeling, de afgelopen maanden (na de eerdere door de vrouw getorpedeerde pogingen) er weer voor ingezet om de echtscheiding en de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap op een minnelijke wijze met de vrouw te regelen, ondanks de niet oplossingsgerichte houding die de vrouw in deze steeds ten toon heeft gespreid. Ter illustratie van die niet oplossingsgerichte houding verwijst de man naar de onnodig gestarte wijzigingsprocedure, [...]. De inspanningen van de man om nogmaals te trachten tot een minnelijke regeling te komen, zijn evenwel niet voor niets geweest; een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in een –met behulp van de financieel adviseur van de vrouw- tussen partijen overeengekomen definitieve totaalregeling voor de afwikkeling van de financieel gevolgen van de echtscheiding! De man verzoekt uw rechtbank dan ook om de eerdere verzoeken van de vrouw af te wijzen en conform deze tussen partijen overeengekomen totaalregeling te beschikken. [..]”
2.11 Verweerders hebben bij dit verweerschrift het door hen opgesteld ongetekend echtscheidingsconvenant in het geding gebracht.
2.12 In de procedure bij de rechtbank is de vraag aan de orde geweest of tussen klaagster en haar ex-echtgenoot overeenstemming was bereikt over de verdeling en de alimentatie. In dat verband is diverse correspondentie met de financieel adviseur van klaagster in de procedure overgelegd. Volgens de ex-echtgenoot is in het voorjaar van 2009 een totaalregeling overeengekomen. Volgens klaagster is dat niet het geval. De rechtbank heeft in de beschikking van 23 juni 2010 hierover het volgende beslist (klachtdossier, p. 56):
“[..] 3.19 Omdat over deze kwestie al zeer veel geschreven is en zeer veel stukken zijn overgelegd, zonder dat dat ook maar een begin van bewijs oplevert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bewijsopdracht. De rechtbank verwerpt de stelling van de man dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. [..]”
2.13 Op 27 april 2011 heeft klaagster een nieuw verzoek wijziging voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. Op 14 juni 2011 heeft de advocaat van klaagster verweerders verzocht om uiterlijk 24 juni 2011 het verweerschrift en onderliggende producties toe te zenden, zodat zij in de gelegenheid had alles inhoudelijk met klaagster te bespreken. De advocaat heeft in haar brief toegelicht dat dit verzoek verband hield met omstandigheden ten gevolge waarvan zij niet op kantoor kon zijn alsmede met een voor klaagster en haar dochter feestelijke dag op 30 juni 2011 (klachtdossier, p. 46). Op 28 juni 2011 heeft de advocaat van klaagster verweerders gemeld nog geen verweerschrift te hebben ontvangen. Op 29 juni 2011 hebben verweerders met het oog op de mondelinge behandeling van 1 juli 2011 (10.45u) een verweerschrift met producties ingediend.
2.14 In dit verweerschrift van 1 juli 2011 hebben verweerders het volgende, voor zover hier relevant, gesteld (klachtdossier, p. 44):
“Daarnaast heeft de vrouw nog een forse verdiencapaciteit uit vermogen, nu zij op een substantieel deel van het vermogen zit, te weten het huis. Ten aanzien van dit huis is in 2007 bij de mediator afgesproken dat dit verkocht zou worden (zie productie 12). [..]”
2.15 Op 7 februari 2012 heeft verweerder een fax gezonden aan de waarderingsdeskundige de heer [Z]. Hierin is onder andere het volgende gemeld (klachtdossier productie 16):
“[..] Deze stukken betreffen immers geen beantwoording van uw vragen, maar behelzen slechts onacceptabele, eenzijdige en onjuiste klaagzangen tegen de man [..] of hebben eigen parallelle oeverloze (informatie)trajecten tot onderwerp [..];
en,
“[..] De vrouw is niet uit op een oplossing maar slechts op beschadiging van de man, waartoe zij eenieder die zij op haar pad tegenkomt in haar strijd tegen de man, beklaagt en ‘belastert’, zo ziet de man dit, [..]”
en,
“[..] De vele vragen en opmerkingen van de vrouw die uw onderzoek grotendeels verre te buiten gaan [..] maken het moeilijk voor de man om te beslissen waar wel en niet op in te gaan, omdat hij bang is dat als hij niet op detail reageert hij daarmee de kans loopt de onzin argumenten (zo ziet de man dat) van de vrouw te hebben geaccepteerd. [..]”
en,
“[..] Voor de goede orde merkt de man nog op dat de aan partneralimentatie ten grondslag liggende lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw met al deze lasterlijke en grievende gedragingen van de vrouw, waar de accountantskamer/AFM klacht het meest recente en trieste slotstuk is, onherroepelijk is beëindigd, [..]”
2.16 Bij brief van 25 juli 2011 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerders:
a) vertrouwelijke informatie hebben misbruikt en de rechtbank onjuist hebben geïnformeerd. Het gaat om informatie verkregen uit een driegesprek, een mediation en vertrouwelijke gesprekken tussen partijen met de financieel adviseur van klaagster;
b) uitlatingen hebben gedaan die klaagster als onnodig grievend heeft ervaren;
c) niet nauwgezet en zorgvuldig zijn in financiële aangelegenheden en niet streven naar het treffen van een regeling in der minne;
d) stelselmatig extreem laat stukken aan de rechtbank hebben gestuurd.
4 DE BEOORDELING VAN DE KLACHT
Klachttermijn
4.1 Namens verweerders is de niet-ontvankelijkheid van de klacht van klaagster bepleit wegens tijdsverloop. De raad overweegt dat in verband daarmee twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door een tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald. De verwijten van klaagster betreffen het handelen van verweerders in de periode oktober 2008 tot en met heden. Klaagster verwijt verweerders dat zij in deze periode op dezelfde wijze meerdere keren verwijtbaar hebben gehandeld. De verwijten kunnen naar het oordeel van de raad derhalve ook gezamenlijk en in onderlinge samenhang worden beschouwd. Daarbij is van belang dat het geschil tussen klaagster en haar ex-echtgenoot en daarmee het dossier van verweerders nog lopende is. Gezien het voorgaande mochten verweerders er niet vanuit gaan dat hun optreden in deze zaak niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kon worden gesteld. Gelet daarop, alsmede op de aard en het gewicht van de verwijten is de raad van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster verwijt verweerders in klachtonderdeel a) dat zij vertrouwelijke informatie hebben misbruikt en de rechtbank onjuist hebben geïnformeerd. Dit verwijt heeft betrekking op informatie verkregen uit een driegesprek bij een psycholoog, mediation en vertrouwelijke gesprekken tussen partijen met de financieel adviseur van klaagster.
4.3 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van zijn belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking to de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.4 De raad overweegt daarbij ook dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtgenoten en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Driegesprek psycholoog
4.5 Verweerders hebben in hun verweerschrift verwezen naar hetgeen de psycholoog en klaagster zouden hebben gezegd tijdens een driegesprek dat zij met de ex-echtgenoot van klaagster hadden. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken van een vertrouwelijkheid van dit gesprek, in die zin dat de ex-echtgenoot hieraan zou zijn gebonden. Het was verweerders op grond daarvan niet ongeoorloofd om aan dit gesprek te refereren. De klacht is op dit punt derhalve ongegrond.
4.6 Voor wat betreft het klachtonderdeel dat verweerders de rechtbank op dit punt onjuist hebben geïnformeerd overweegt de raad het volgende. In hun verweerschrift hebben verweerders als feit gepresenteerd dat klaagster vanwege wraakgevoelens jegens haar ex-echtgenoot om het niet slagen van haar huwelijk weigert tegemoet te komen aan de alleszins redelijke verzoeken van de man om de thans lopende omgangsregeling in het belang van de kinderen aan te passen. Daarbij hebben zij tussen haakjes vermeld: “(zoals door de therapeut van de vrouw maar ook door de vrouw zelf is geconstateerd tijdens een driegesprek op 2 juli 2008 waaraan de man deelnam in de hoop dat dit de onderlinge communicatie wat zou verbeteren)”. Naar het oordeel van de raad kan dit gedeelte niet anders worden gelezen dan als een toelichting van de advocaat aan de rechtbank. In hetzelfde verweerschrift hebben verweerders gesteld dat de vrouw tijdens het driegesprek heeft toegegeven dat deze houding ten opzichte van de omgang met de man in strijd met de belangen van de kinderen is en geheel is ingegeven door de wraakgevoelens die zij jegens de man koestert en er uitsluitend op gericht is om de man te treffen. Verweerders hebben op deze wijze aan klaagster onjuiste uitspraken toegeschreven die zij als feiten naar de rechtbank hebben gepresenteerd. Deze uitspraken zijn bovendien grievend jegens haar. Hoewel een advocaat in beginsel mag uitgaan van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, kon van verweerders, gelet op onder andere de omstandigheid dat de uitspraken beweerdelijk van de wederpartij afkomstig waren, de beslotenheid van de ´setting´ waarin deze zouden zijn gedaan en de aard van de procedure, worden verlangd dat zij hiernaar nader onderzoek hadden verricht, dan wel dat zij dit op een andere, minder stellige, wijze hadden gepresenteerd. De klacht is derhalve op dit punt gegrond.
Mediation
4.7 Verweerders hebben in hun verweerschrift van 1 juli 2011 gesteld dat in 2007 bij de mediator door klaagster en haar ex-echtgenoot is afgesproken dat het huis zou worden verkocht. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat er formeel sprake was van een mediation. Klaagster zelf heeft ter zitting ook kenbaar gemaakt zijn dat er bij de mediator slechts twee verkennende gesprekken zijn gevoerd. Van een tussen partijen overeengekomen vertrouwelijkheid daarvan is de raad geenszins gebleken. Het was verweerders op grond daarvan niet ongeoorloofd om aan dit gesprek te refereren. De klacht is op dit punt derhalve ongegrond.
4.8 Voor wat betreft het klachtonderdeel dat verweerders de rechtbank op dit punt onjuist hebben geïnformeerd overweegt de raad het volgende. In het verweerschrift van 1 juli 2011 hebben verweerders ten onrechte als feit gepresenteerd dat in 2007 bij de mediator door klaagster en haar ex-echtgenoot is afgesproken dat het huis zou worden verkocht. Verweerders waren op dat moment al geruime tijd als advocaten van de ex-echtgenoot van klaagster betrokken bij deze procedure en waren derhalve op de hoogte van zowel de geschilpunten als de wijze waarop partijen tegenover elkaar stonden. Naar het oordeel van de raad mochten verweerders, gelet daarop alsmede gelet op de ´setting´ waarin deze afspraak beweerdelijk was gemaakt en de aard van de procedure, niet zonder nader onderzoek een vier jaar eerder bij een mediator gemaakte afspraak als feit presenteren. Zij hadden dit althans op een andere, minder stellige, wijze naar de rechtbank moeten presenteren. De klacht is derhalve op dit punt gegrond.
Financieel adviseur
4.9 Verweerders hebben in hun verweerschrift van 23 augustus 2009 gesteld dat met behulp van de financieel adviseur van klaagster tussen partijen een definitieve totaalregeling voor de afwikkeling van de financiële gevolgen van de echtscheiding is overeengekomen. Zij hebben daarbij een door hen aan de hand van eenzijdige informatie van hun cliënt opgesteld, ongetekend echtscheidingsconvenant aan de rechtbank overgelegd, stellende dat die de tussen partijen overeengekomen definitieve regeling betrof. Ook is diverse correspondentie met de financieel adviseur van klaagster overgelegd. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat er sprake was van een overeengekomen vertrouwelijkheid, waardoor het verweerders niet vrijstond deze informatie aan de rechtbank ter beschikking te stellen. De klacht is op dit punt derhalve ongegrond.
4.10 Voor wat betreft het klachtonderdeel dat verweerders de rechtbank op dit punt onjuist hebben geïnformeerd overweegt de raad het volgende. In het verweerschrift van 12 augustus 2009 hebben verweerders ten onrechte als feit gepresenteerd dat met behulp van de financieel adviseur van klaagster tussen partijen een definitieve totaalregeling voor de afwikkeling van de financiële gevolgen van de echtscheiding is overeengekomen. Naar het oordeel van de raad hadden verweerders in dit geval niet zonder nader onderzoek mogen afgaan, zoals zij stellen, op de informatie van hun cliënt. Daarbij geldt dat er reeds een lange discussie was tussen partijen waarbij de gemoederen hoog opliepen. Bij het betrekken van de financieel adviseur van klaagster in het zoeken naar een oplossing van het geschil heeft tussen partijen veel discussie plaatsgevonden over zijn rol en vertegenwoordigingsbevoegdheid. Ook is veel over en weer gecommuniceerd over de wijze waarop overeenstemming uiteindelijk tot stand zou kunnen komen. Bovendien heeft de financieel adviseur niet meer gereageerd op de e-mail van de ex-echtgenoot van klaagster van 11 juli 2009 waarbij het door verweerders opgestelde echtscheidingsconvenant was gevoegd. Uit die e-mail leidt de raad ook af dat de ex-echtgenoot en verweerders in die tijd niets meer hadden vernomen van klaagster of haar advocaat. Onder die omstandigheden had het op de weg van verweerders gelegen om nader onderzoek te doen naar de vraag of inderdaad een definitieve totaalregeling was overeengekomen. Naar het oordeel van de raad mochten verweerders, gelet daarop alsmede de ´setting´ waarin deze afspraak kennelijk was gemaakt en de aard van de procedure, niet zonder nader onderzoek stellen dat er met behulp van de financieel adviseur van de vrouw een definitieve totaalregeling was overeengekomen. Zij hadden dit althans op een andere, minder stellige, wijze naar de rechtbank moeten presenteren. De klacht is derhalve op dit punt gegrond.
Klachtonderdeel b)
4.11 Klaagster verwijt verweerders in klachtonderdeel b) dat zij uitlatingen hebben gedaan die klaagster als onnodig grievend heeft ervaren. De raad zal deze klacht beoordelen aan de hand van de hierboven onder nummer 4.3 beschreven maatstaf. Naar het oordeel van de raad zijn de uitlatingen in hun totaliteit en in onderlinge samenhang beschouwd onnodig grievend voor klaagster. De raad heeft daarbij met name het oog op de faxbrief van verweerder van 7 februari 2012 waarin een groot aantal uitlatingen over klaagster zijn gedaan. Deze brief is gericht aan de door de rechtbank benoemde financieel deskundige, die tot taak heeft de rechtbank te adviseren over de financiële kwesties die partijen verdeeld houden. De vele verwijtende en jegens klaagster denigrerende opmerkingen die in die brief zijn verwoord zijn onnodig grievend, omdat zij met betrekking tot de kwesties waarvoor geadresseerde is benoemd, geen functie hebben. Ook al moge het zo zijn dat deze brief een reactie is op een brief van klaagster aan deze deskundige, dan nog had van verweerders mogen worden verwacht dat zij zich professioneel zouden distantiëren van ongepaste opmerkingen en zich tot zakelijke informatie zouden hebben beperkt. Verweerders hebben daarbij weliswaar enkele malen verduidelijkt dat het hun cliënt is die het zo ziet, maar daarbij miskennen zij naar het oordeel van de raad dat zij als advocaat een eigen verantwoordelijkheid hebben die onder andere inhoudt dat van hen een zekere mate van distantie mag worden verwacht. De klacht is derhalve op dit onderdeel gegrond.
Klachtonderdeel c)
4.12 Klaagster verwijt verweerders in klachtonderdeel c) dat zij niet nauwgezet en zorgvuldig zijn in financiële aangelegenheden en niet streven naar het treffen van een regeling in der minne. De raad heeft op basis van het klachtdossier en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aan de orde is gekomen niet kunnen vaststellen dat verweerders niet nauwgezet en/of zorgvuldig zijn in hun financiële aangelegenheden noch dat zij niet streven naar het treffen van een regeling in der minne. De klacht is derhalve op dit onderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.13 Klaagster verwijt verweerders in klachtonderdeel d) dat zij stelselmatig extreem laat stukken aan de rechtbank hebben gestuurd. Verweerders hebben weliswaar op late momenten hun stukken aan de rechtbank gestuurd, maar niet blijkt dat te laat of extreem laat stukken zijn ingediend. Daarbij is van belang dat de rechtbank de stukken niet heeft geweigerd. Naar het oordeel van de raad is de handelswijze van verweerders in het licht van alle omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is derhalve op dit onderdeel ongegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Op grond van alle omstandigheden in deze zaak, waaronder de aard en ernst van de gegrond bevonden klachtonderdelen, acht de raad de na te noemen maatregel passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het klachtonderdeel a wat betreft het onjuist informeren van de rechtbank gegrond en voor het overige ongegrond;
- verklaart het klachtonderdeel b gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerders op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, L.D.H. Hamer, H.C.M.J. Karskens, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerders
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl