Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-07-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3065
Zaaknummer
12-24
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij in een procedure tot verdeling van de voormalige echtelijke woning. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen, geen sprake van het poneren van feiten waarvan advocaat weet of redelijkerwijs moet weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Geen sprake van het onnodig of onevenredig schaden van de belangen van klaagster. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet eveneens ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 23 juli 2012
in de zaak 12-24
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 maart 2012 , verzonden op 7 maart 2012 op de klacht van:
[klaagster]
[adres]
tegen:
[verweerster]
advocaat te [plaats]
[adres]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 februari 2012, door de raad ontvangen op 8 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 7 maart 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beslissing is op 7 maart 2012 verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 15 maart 2012 door de raad ontvangen op 19 maart 2012, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2012 in aanwezigheid van mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, en
mrs. P.J.F.M. de Kerf, E.A.T.M. Steverink, E. Bige en H. Dulack, leden van de raad, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier. Beide partijen zijn ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klaagster d.d.15 maart 2012;
- de brieven van klaagster aan de raad van 16 februari 2012 en 10 maart
2012.
2 FEITEN
2.1 Tegen de feiten, vermeld in punt 2 van de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De raad verwijst naar die feiten en neemt die over.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a. verweerster optreedt op “onverkwikkelijke wijze” als gevolg waarvan klaagster onder andere geen enkele zeggenschap heeft gehad over de verkoop van de woning die voor de helft haar eigendom was;
b. verweerster klaagster intimideert en een onware negatieve beeldvorming van haar naar derden heeft gecreëerd en in stand gehouden heeft; klaagster stelt dat het kennelijk mogelijk is om het rechtssysteem daarmee te manipuleren;
c. klaagster mede door toedoen van verweerster financieel aan de grond zit, dakloos is en dat haar integriteit en haar gezondheid in ernstige mate zijn aangetast;
d. verweerster in de dagvaarding van 24 februari 2011 onjuiste informatie heeft opgenomen en onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd; daardoor heeft verweerster klaagster benadeeld;
e. verweerster onjuiste informatie heeft verschaft over haar (klaagsters) medewerking aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning;
f. verweerster niet heeft gereageerd op een brief van de advocaat van klaagster over de alimentatieachterstand.
3.2 In haar verzetschrift voert klaagster allereerst aan dat de voorzitter een beslissing heeft genomen op grond van een onjuiste weergave van haar klachten door de adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, in de brief d.d. 7 februari 2012 waarmee de klacht ter kennis van de raad is gebracht. Voorts handhaaft klaagster haar bezwaar tegen het handelen van verweerster. Zij verwijst naar haar brief van 26 augustus 2011 waarin zij heeft gerepliceerd naar aanleiding van het verweer op haar klacht.
4 BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 Voorop staat dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van het onderzoek dat hij op grond van artikel 46c lid 2 Advocatenwet dient in te
stellen naar elke klacht. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste tuchtrechter wordt de klacht begrensd door de bij de deken ingediende klacht en door wat door de deken in het onderzoek als bedoeld in artikel 46c
Advocatenwet is onderzocht (Hof van Discipline 8 januari 2007, nr. 4566). De tuchtrechter is echter niet gebonden aan de door de deken opgestelde klachtomschrijving.
4.2 De wijze waarop de klacht is omschreven in de brief d.d. 7 februari 2012 valt binnen de beleidsvrijheid van de deken. De raad stelt vast dat de voorzitter de klacht op dezelfde wijze heeft omschreven als namens de deken is gedaan in de brief d.d. 7 februari 2012 waarmee de klacht ter kennis van de raad is gebracht. Ook de raad is van oordeel, na de toelichting van klaagster ter zitting gehoord te hebben, dat de klacht daarin op de juiste wijze is omschreven. Het verzet van klaagster is op dit punt dan ook ongegrond.
4.3 Ten aanzien van de overige gronden van het verzet is de raad net als de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast. Nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de (door het Hof van Discipline gehanteerde) maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.4 Uit de stukken en hetgeen partijen verder hebben aangevoerd is niet gebleken dat verweerster de grenzen van de vrijheid die haar als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van haar cliënt toekomt, gemeten naar genoemde maatstaf, heeft overschreden. De raad neemt de conclusie en de overwegingen van de voorzitter over en maakt die tot de zijne.
4.5 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, en
mrs. P.J.F.M. de Kerf, E.A.T.M. Steverink, E. Bige en H. Dulack, leden van de raad, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 23 juli 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 juli 2012 per (aangetekende) brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.