Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3269

Zaaknummer

12-024H

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Verweerder heeft klaagster een declaratie gestuurd voor een kort advies. Klaagster heeft deze declaratie geweigerd te voldoen. Hierover is de begrotingsprocedure doorlopen en is een bevelschrift ex art. 33 Wtbz gevraagd van de voorzieningenrechter. Bij deze stand van zaken is geen rol voor de raad van discipline weggelegd om te oordelen of verweerder een declaratie mocht sturen. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Verzetbeslissing van 18 september 2012

in de zaak 12-024H     

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 6 februari 2012 op de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 januari 2012 met kenmerk GK/JTHj; 1011-434, door de raad ontvangen op 19 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 6 februari 2012 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 februari 2012 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brieven van 22 en 23 februari 2012 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 juli 2012 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster heeft voorafgaand aan de zitting laten weten dat zij niet in de gelegenheid was de zitting bij te wonen. Zij heeft niet om aanhouding verzocht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de     stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- de brieven van 22 en 23 februari 20102 van klaagster aan de raad. 

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster heeft op 5 augustus 2009 telefonisch contact opgenomen met verweerder met de vraag of zij recht zou hebben op nabestaandenpensioen terwijl zij niet op hetzelfde adres als haar echtgenoot stond ingeschreven. Dit betrof een prangende vraag van klaagster, omdat haar echtgenoot op dat moment in coma lag en mogelijk die dag zou kunnen overlijden.

2.2  Verweerder wilde op die vraag niet direct op basis van parate kennis antwoorden, omdat hij in de gegeven omstandigheden nader onderzoek wenselijk achtte.  Hij deelde mee klaagster terug te zullen bellen.

2.3 Toen verweerder die dag niet terugbelde, heeft klaagster een andere advocaat gebeld die haar direct antwoord op haar vraag heeft gegeven.

2.4 Verweerder heeft klaagster een dag later, op 6 augustus 2009 per e-mail bericht en daarin antwoord gegeven op haar vraag (nadat hij tevergeefs had geprobeerd haar telefonisch te bereiken). Verweerder heeft klaagster voor zijn werkzaamheden een declaratie gezonden.

2.5 De raad van toezicht in het arrondissement Amsterdam heeft de declaratie van verweerder begroot, conform het bedrag van de declaratie. Verweerder heeft de voorzieningenrechter op grond van artikel 33 Wtbz verzocht om afgifte van een bevelschrift. Na een mondelinge behandeling van dat verzoek, waarbij ook klaagster aanwezig was, is het bevelschrift voor een gematigd bedrag afgegeven. Klaagster heeft daartegen geen rechtsmiddel ingesteld.

2.6 Bij brief van 3 januari 2011 heeft klaagster zich bij de deken in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder. Vanaf 9 juni 2011 is verweerder ingeschreven als advocaat in het arrondissement Haarlem.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. klaagster een declaratie heeft gezonden van EUR 422,20;

b. zich tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter op badinerende wijze heeft uitgelaten over de kinderen van klaagster, door te stellen dat een van hen crimineel zou zijn, hetgeen klaagster als onnodig grievend heeft ervaren.

3.2 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat klaagster het niet eens is met de inhoud van de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Klaagster heeft aangevoerd dat de (plaatsvervangend) voorzitter onjuiste bedragen heeft genoemd in zijn beslissing. Voorts heeft klaagster met betrekking tot klachtonderdeel b naar voren gebracht dat zij bandopnames heeft gemaakt van de zitting waar verweerder de opmerkingen heeft gemaakt waarover klaagster klaagt.

 

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. In het dossier blijkt enig misverstand te bestaan over de exacte bedragen waarop deze tuchtprocedure betrekking heeft. De deken heeft in de klachtomschrijving (p. 3 van het dossier) opgenomen dat de declaratie van verweerder van 1 september 2009

€ 422,20 bedroeg. Partijen zijn het er over eens dat dit bedrag niet juist is en dat het bedrag van de declaratie € 529,79 bedroeg. Voorts heeft de voorzieningenrechter in het bevelschrift dit bedrag gematigd tot € 255,85 aangezien het advies uitgebreider zou zijn dan waarom was gevraagd.

4.2 De inhoud van de vorige alinea maakt echter niet dat het oordeel van de (plaatsvervangend) voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a niet juist is. Terecht en op goede gronden heeft de (plaatsvervangend) voorzitter geoordeeld dat voor de tuchtrechter geen taak meer is weggelegd ten aanzien van de vraag of verweerder mocht declareren voor zijn werkzaamheden, aangezien de Raad van Toezicht en de burgerlijke rechter hierover al hadden geoordeeld.

4.3 Het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter op klachtonderdeel a dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel b

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b is de raad van onderdeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat dit klachtonderdeel geen steun vindt in de feiten.

4.5 Klaagster heeft in diverse documenten, ook in de brieven waarmee zij verzet heeft ingesteld, gerefereerd aan bandopnamen die zij zou hebben gemaakt van de behandeling bij de voorzieningenrechter. Echter, de inhoud van die opnames is de raad (en verweerder evenmin) niet bekend. Nu overigens ieder ander bewijs van de door klaagster gestelde uitlatingen van verweerder ontbreekt, is het verzet tegen de beslissing op klachtonderdeel b ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van 6 februari 2012 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. G. Kaaij, mr. J.M. van de Laar, mr. B. Roodveldt en mr. J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2012.

voorzitter           griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.