Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-04-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2848
Zaaknummer
R.3678/11.80
Inhoudsindicatie
Klacht dat de advocaat belangrijke informatie van de rechtbank aan klaagster heeft onthouden (in casu het voornemen van de rechtbank om de zaak naar de sector kanton te verwijzen en de gelegenheid voor de advocaat om op dat voornemen te reageren), dat de belangen van klaagsters dochter niet naar behoren zijn behartigd, dat de behandeling van de zaak onnodig is vertraagd en dat de advocaat weigert schriftelijk te reageren op een door klaagster kenbaar gemaakte klacht.
Inhoudsindicatie
De advocaat heeft verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld door de brief van de rechtbank waarin het voornemen tot verwijzing kenbaar werd gemaakt, niet aan klaagster voor te leggen. In zoverre is de klacht gegrond. Het niet schriftelijk reageren op vragen in een door klaagster kenbaar gemaakte klacht is verwijtbaar onzorgvuldig, daar in de omstandigheden van het geval van de advocaat mocht worden verwacht dat hij eerst schriftelijk op de vragen van klaagster zou antwoorden, te meer daar die beantwoording kort en zakelijk kon zijn. De vragen hadden onder meer betrekking op de verwijzing door de rechtbank naar de sector kanton. Ook in zoverre is de klacht gegrond. De overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 31 maart 2011, door de raad ontvangen op 1 april 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klaagster treedt op als gemachtigde van haar dochter in een geschil tussen haar dochter en derden. Het geschil heeft betrekking op een vordering van de dochter tot het verkrijgen van schadevergoeding ex artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
2.2 De zaak is aanvankelijk behandeld door een jurist van de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster.
2.3 Omstreeks augustus 2007 is verweerder door de rechtsbijstandsverzekeraar geïnstrueerd de belangen van klaagsters dochter verder te behartigen.
2.4 In februari 2008 heeft verweerder een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank ingediend. In januari 2009 is de laatste getuige gehoord. Het getuigenverhoor is op 8 juli 2009 afgesloten.
2.5 In februari 2009 heeft klaagster een berekening van de schade aan verweerder toegezonden.
2.6 In juni 2009 heeft verweerder overleg met klaagster gevoerd over de mogelijkheden van een bodemprocedure.
2.7 In september 2009 heeft verweerder aansprakelijkstellingen aan de wederpartijen verstuurd.
2.8 In februari 2010 heeft verweerder de dagvaardingen ter betekening aan de deurwaarder gezonden waarna de dagvaardingen op of omstreeks 9 maart 2010 zijn betekend, waarbij is gedagvaard tegen de zitting van de rechtbank van 31 maart 2010.
2.9 De rechtbank heeft aanvankelijk een comparitie van partijen bepaald op 10 september 2010.
2.10 Voorafgaande aan de comparitie heeft de rechtbank een brief aan verweerder gezonden, waarin werd meegedeeld dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van subjectieve cumulatie ex artikel 94 Rv., op grond waarvan de rechtbank voornemens was de zaak te verwijzen naar de sector kanton, omdat elke afzonderlijke vordering beneden de competentiegrens van € 5.000,-- lag. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid op dat voornemen te reageren.
2.11 Na verwijzing heeft de kantonrechter een comparitie bepaald op 27 januari 2011.
2.12 Bij brief met bijlagen van 30 november 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a. belangrijke informatie van de rechtbank aan klaagster heeft onthouden, waardoor zij niet in de gelegenheid is gesteld op tijd te reageren bij de rechtbank en dus nooit zal weten of voorkomen had kunnen worden dat de zaak naar de sector kanton doorverwezen werd. Bij de sector kanton is geen beroep mogelijk;
b. de belangen van klaagsters dochter niet goed heeft behartigd;
c. in de behandeling van de zaak onnodige en onwenselijke vertraging heeft laten optreden;
d. weigert schriftelijk te reageren op een door klaagster kenbaar gemaakte klacht.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig behoort te behandelen en daarbij de nodige voortvarendheid dient te betrachten. Voorts geldt dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
Klachtonderdeel a
5.2 Blijkens de toelichting heeft dit klachtonderdeel betrekking op de door de rechtbank voorgenomen verwijzing naar de sector kanton. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank verweerder bij brief van 31 augustus 2010 heeft geïnformeerd over de constatering dat met betrekking tot de vordering sprake was van subjectieve cumulatie ex artikel 94 Rv. De rechtbank deelde mee voornemens te zijn de zaak te verwijzen naar de sector kanton en stelde partijen in de gelegenheid zich hierover uit te laten.
5.3 Uit het dossier blijkt dat verweerder op 6 september 2010 enkel aan klaagster heeft meegedeeld dat de rechtbank hem had laten weten dat de mondelinge behandeling van 10 september 2010 geen doorgang zou vinden en dat zo spoedig mogelijk een nieuwe datum zou worden bepaald.
De brief van 31 augustus 2010 van de rechtbank heeft verweerder niet ter kennis van klaagster gebracht.
5.4 De raad acht het verwijtbaar onzorgvuldig dat verweerder die toezending achterwege heeft nagelaten. Het behoort immers tot zijn taak om de cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke feiten en het was in de aanhangig gemaakte procedure een feit van relevantie dat de rechtbank het voornemen had om de zaak naar de sector kanton te verwijzen.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij op dit punt te kort is geschoten.
Aan het verzuim doet niet af dat mogelijk, gelet op artikel 91 Rv., geen inhoudelijk bezwaar tegen het voornemen van de rechtbank viel aan te voeren. Verweerder had dit dan met klaagster kunnen bespreken.
5.5 Klachtonderdeel a is gegrond.
Klachtonderdeel b
5.6 Blijkens de toelichting heeft dit klachtonderdeel betrekking op de omstandigheid dat de wederpartijen zijn gedagvaard voor de civiele sector van de rechtbank, waarna de civiele sector van de rechtbank de zaak heeft verwezen naar de sector kanton. Een aspect hiervan waarop klaagster gewezen heeft is dat het feit dat de wederpartijen niet hoofdelijk aansprakelijk waren gehouden, tot gevolg had dat tegen een eindvonnis van de sector kanton geen hoger beroep mogelijk was.
5.7 Verweerder heeft toegelicht dat hij aanvankelijk aan klaagster heeft voorgehouden om de wederpartijen op basis van hoofdelijke aansprakelijkheid te dagvaarden. Verweerder heeft bij het opstellen van de dagvaarding de rol van ieder van de gedaagden tegen het licht gehouden en is daarbij toen van mening veranderd. Onbetwist heeft verweerder gesteld dat hij dit aan klaagster heeft voorgehouden.
5.8 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klaagsters dochter kennelijk onjuist of kennelijk onzorgvuldig heeft behartigd. De raad merkt hierbij op dat geen inhoudelijk oordeel kan worden gegeven over de vraag of de wederpartijen al dan niet hoofdelijk aansprakelijk konden worden gesteld.
5.9 Klachtonderdeel b is ongegrond.
Klachtonderdeel c
5.10 Met klaagster is de raad van oordeel dat sprake is van zeer lang tijdsverloop tussen de onderscheiden stappen in de procedure, bestaande uit het entameren van een voorlopig getuigenverhoor, het na afsluiting van het getuigenverhoor aanschrijven van de wederpartijen en het weer geruime tijd later dagvaarden van de wederpartijen.
5.11 Verweerder heeft ter zitting, in zoverre onbetwist, ten aanzien van elk van deze onderdelen toegelicht op welke data hij welke stappen heeft ondernomen. Daaruit blijkt onder meer dat het voorlopig getuigenverhoor herhaaldelijk is opgeschort in verband met het niet verschijnen van een van de getuigen. Ook heeft verweerder toegelicht dat hij bij aanvang van de zaak heeft besloten om de uitkomst van de artikel 12 strafvorderingprocedure af te wachten alvorens verdere stappen te nemen.
5.12 De raad komt op grond van de door verweerder ter zitting gegeven toelichting tot de slotsom dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de voortvarendheid bij de aanpak van de zaak.
5.13 Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d
5.14 Het verwijt in dit klachtonderdeel spitst zich toe op de omstandigheid dat verweerder geen gevolg heeft gegeven het uitdrukkelijke verzoek van klaagster om op de eerste zeven korte vragen in haar e-mail van 1 november 2010 een schriftelijk antwoord te geven. In het resterende deel van die e-mail gaf klaagster slechts een reactie op een aantal punten die zich in de zaak hadden voorgedaan.
5.15 Verweerder heeft aangevoerd dat hij heeft verkozen om klaagster voor een gesprek uit te nodigen en niet eerst schriftelijk op haar vragen te antwoorden, daar verweerder verwachtte dat een schriftelijke beantwoording van de vragen tot weer nieuwe vragen zou leiden. Verweerder achtte het om die reden te verkiezen om klaagster voor een gesprek uit te nodigen.
5.16 De raad neemt in aanmerking dat klaagster in 2009 ook een klacht over de behandeling door verweerder bij hem heeft ingediend. De afhandeling daarvan heeft er toen uiteindelijk toe geleid dat verweerder de behandeling van de zaak heeft voortgezet.
5.17 Overwogen wordt dat de advocaat in beginsel een ruime mate van vrijheid toekomt als het erom gaat te reageren om een klacht van een cliënt over de behandeling van de zaak.
5.18 De raad is echter van oordeel dat in de omstandigheden zoals hiervoor vermeld, van verweerder mocht worden verwacht dat hij eerst schriftelijk op de vragen van klaagster zou antwoorden, te meer daar die beantwoording, gelet op de aard van de vragen, kort en zakelijk kon zijn. Dit klemt temeer tegen de achtergrond van het verzuim van verweerder om klaagster eerder schriftelijk te informeren over het verloop van de procedure bij de rechtbank en het voornemen van deze rechtbank de zaak te verwijzen naar de sector kanton.
Het nalaten op dit punt in te gaan op het uitdrukkelijke verzoek van klaagster acht de raad verwijtbaar onzorgvuldig.
5.19 Dit klachtonderdeel is gegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de
hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en d gegrond;
- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, J.P.M. Borsboom, P.O.M. van Boven-de Groot, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl