Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3522

Zaaknummer

12-110A

Inhoudsindicatie

"Klacht tegen eigen advocaat over het nalaten een voorlopige voorziening te vragen, de voorbereiding van zittingen en de bereikbaarheid. Klacht is gedeeltelijk gegrond."

Uitspraak

Beslissing van 27 november 2012

in de zaak 12-110A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

p/a mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 25 april 2012 met kenmerk 1011-822, door de raad ontvangen op 26 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 september 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, alsmede van de stukken 1 tot en met 26 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief genoemde inventarislijst;

- de brief van de huidige advocaat van klaagster d.d. 7 september 2012 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster in de periode eind november 2008 tot eind november 2009 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster wenste dat in het kader van deze procedure ook een hogere alimentatie dan tussen klaagster en haar man was overeengekomen zou worden vastgesteld. De vorige advocaat van klaagster heeft klaagster eind december 2008 laten weten in verband met de inkomenssituatie van de man geen mogelijkheden te zien voor het verkrijgen van een hogere alimentatie. Verweerder is na bestudering van het dossier tot dezelfde conclusie gekomen. Verweerder heeft vervolgens namens klaagster in het verweerschrift in de echtscheidingsprocedure een zelfstandig verzoek gedaan tot vaststelling van een hogere alimentatie met ingang van de echtscheidingsdatum. De inkomenssituatie van de man van klaagster zou vanaf augustus 2009 veranderen, omdat hij vanaf die datum de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken, wat een hoger alimentatiebedrag zou rechtvaardigen.

2.3 Op 19 augustus 2009 is de echtscheiding uitgesproken. Wegens een fout in de beschikking, is de beschikking op 18 september 2009 en vervolgens op

2 november 2009 hersteld. Hierdoor is de inschrijving van de echtscheiding pas op 10 december 2009 gerealiseerd.

2.4 Verweerder heeft zich ingespannen om in overleg met de wederpartij een totaalregeling tot stand te brengen, waarbij (tevergeefs) is getracht de gehele echtscheiding, inclusief alimentatie en boedelverdeling, in één keer af te wikkelen.

2.5 Op 16 november 2009 zou een mondelinge behandeling van het verzoek met betrekking tot de alimentatie plaatsvinden. Klaagster heeft, onder verwijzing naar de in haar ogen slechte bereikbaarheid van verweerder en vertraging in de toezending van een concept ten behoeve van die mondelinge behandeling, verweerder bericht dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wenst te maken en een andere advocaat had ingeschakeld.

2.6 De nieuwe advocaat van klaagster, mr. X, heeft met spoed een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, waarna de rechtbank op 19 februari 2010 een voorlopige beslissing heeft genomen. Daarbij is met terugwerkende kracht tot 10 december 2009, zijnde de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, een voorlopig partnerbijdrage ter hoogte van € 3.835,- per maand vastgesteld. Het verzoek van klaagster om deze voorlopige partnerbijdrage met terugwerkende kracht vanaf 21 juni 2008 toe te kennen is door de rechtbank afgewezen met de volgende toelichting: "De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om eerder een voorlopige voorziening te vragen als zij van mening was, zoals zij heeft gesteld, dat de inkomensverhoudingen tussen partijen scheef waren, omdat de man de afgelopen jaren een tweetal uitkeringen uit levensverzekeringen heeft ontvangen. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard in het verleden een advocaat in Amsterdam opdracht te hebben gegeven voor het opstarten van een procedure, maar dat deze geen actie heeft ondernomen en dat dit haar niet kan worden verweten. De rechtbank is echter van oordeel dat de handelwijze van de advocaat van de vrouw voor haar rekening komt. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om uit te gaan van de gevraagde ingangsdatum van 21 juni 2008."

2.7 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 28 januari 2010 aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade bestaande uit extra advocaat- en reiskosten. Bij brief van 30 maart 2010 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het feit dat verweerder geen voorlopige voorziening tot vaststelling van een hogere voorlopige partnerbijdrage heeft verzocht.

2.8 Bij brief met bijlagen van 14 juni 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zonder enige motivering heeft nagelaten een voorlopige voorziening tot vaststelling van partneralimentatie te vragen;

b) hij klaagster niet goed heeft voorbereid op zittingen;

c) hij heeft nagelaten klaagster te woord te staan en niet heeft gereageerd op e-mailberichten en aanmaningen van klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt dat hij na bestudering van het dossier in januari 2009 tot de conclusie is gekomen dat er geen aanleiding bestond voor het doen van een verzoek om een voorlopige voorziening, omdat de inkomenssituatie van de man van klaagster niet was veranderd. Verweerder was het met de vorige advocaat van klaagster eens dat de inkomenssituatie van de man geen mogelijkheden bood om een hogere alimentatie vastgesteld te krijgen, zolang deze situatie niet zou wijzigen. Verweerder heeft wel in het verweerschrift een zelfstandig verzoek gedaan tot vaststelling van een hogere alimentatie. Verweerder was ermee bekend dat de man van klaagster per augustus 2009 de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken, als gevolg waarvan zijn inkomenssituatie zou veranderen. Verweerder verwachtte dat de echtscheiding rond die tijd zou worden uitgesproken, zodat de echtscheiding kort daarna kon worden ingeschreven en de alimentatie kon worden vastgesteld. Daarbij zou de gewijzigde inkomenssituatie van de man worden betrokken. Door een tweetal fouten in de beschikking heeft de inschrijving van de echtscheiding pas in december 2009 kunnen plaatsvinden en is vertraging ontstaan in de behandeling van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.

4.2 Verweerder betwist dat hij slecht bereikbaar was, heeft nagelaten klaagster te woord te staan en niet zou hebben gereageerd op e-mailberichten en aanmaningen van klaagster. Hoewel hij niet altijd direct heeft gereageerd is altijd een reactie gegeven op de berichten van klaagster. Verweerder heeft in april 2010 de aansprakelijkstelling aan zijn verzekeraar doorgeleid.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van klachtonderdeel a voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen dan wel nalaten van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.2 Klachtonderdeel a heeft betrekking op het niet indienen van een verzoek om bij voorlopige voorziening de partneralimentatie vast te doen stellen. De raad heeft dit klachtonderdeel zo opgevat dat hier ook onder begrepen is het uitblijven van een dergelijk verzoek in augustus 2009, het moment waarop de man de pensioengerechtigde leeftijd bereikte.

5.3 Dat verweerder niet direct bij aanvang van de bijstand aan klaagster is overgegaan tot het vragen van een alimentatievoorziening is, gelet op de op dat moment bekende gegevens over het inkomen van de man van klaagster begrijpelijk.

5.4 Verweerder trachtte in juli en augustus 2009 via de advocaat van de man overeenstemming te bereiken over de verdeling van het pensioen van de man en verkeerde in de veronderstelling dat de echtscheiding kort daarna zou worden uitgesproken, waarna eveneens een uitspraak zou worden gedaan op het zelfstandige verzoek om vaststelling van een hogere alimentatie. In dat licht achtte verweerder het op dat moment niet opportuun om een verzoek om een voorlopige voorziening te doen. De raad meent dat het feit, dat de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken tot tweemaal toe moest worden hersteld, moet worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid. Hoewel achteraf is gebleken dat de door verweerder gekozen weg financieel niet de meest gunstige weg voor klaagster was, is de raad van oordeel dat verweerder op dit onderdeel niet buiten de hem toekomende beleidsvrijheid is getreden.

5.5 De raad is van oordeel dat voornoemde gedragingen van verweerder, gemeten naar onder 5.1 genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Klachtonderdeel a is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad dat niet is gebleken dat verweerder klaagster niet heeft voorbereid op zittingen. Onweersproken is door verweerder gesteld dat de mondelinge behandeling, die op 16 november 2009 zou plaatsvinden, op verzoek van klaagster vanwege haar gezondheidstoestand is uitgesteld. Klaagster heeft zich begin november 2009 tot een andere advocaat gewend. Gelet hierop is klachtonderdeel b eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt de raad voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem/haar toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.8 Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij de berichten van klaagster niet altijd direct heeft beantwoord. Uit het klachtdossier is de raad gebleken dat de communicatie tussen verweerder en klaagster niet optimaal was. Gelet op de hiervoor genoemde maatstaf, is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door meerdere berichten van klaagster niet met passende voortvarendheid te beantwoorden. De raad acht klachtonderdeel c om die reden gegrond.

5.9 In de omstandigheid dat verweerder tijdens de zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat hij terzake anders had moeten handelen, vindt de raad aanleiding om verweerder geen maatregel op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- Verklaart klachtonderdelen a en b ongegrond;

- Verklaart klachtonderdeel c gegrond, zonder oplegging van een maatregel;

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. G. Kaaij, J.H.P. Smeets, A.M. Vogelzang en M. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2012.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl