Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3560

Zaaknummer

12-113A+12-187A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen kantoor waaraan ook fiscalist verbonden is, die geen toevoeging kan aanvragen. Verwijt over onzorgvuldigheid bij voorlichting over gefinancierde rechtsbijstand. Vastlegging financiele consequenties van de rechtsbijstand. Op verzoek werd aan vennootschap gedeclareerd. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 12 december 2012

in de zaken  12-113A en 12-187A

naar aanleiding van de klachten van:

De heer

klager

tegen:

gevestigd te Amsterdam

verweerder 1 (zaaknummer 12-187A)

 

De heer mr. drs.

advocaat te Amsterdam  

verweerder 2 (zaaknummer 12-113A)

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brieven aan de raad van 26 april resp. 12 juni 2012 met kenmerk 1112-587, door de raad ontvangen op 1 mei resp. 14 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2012. Verschenen zijn klager in persoon met bijstand van mr. S., alsmede verweerder sub 2, die verklaart mede verweerder sub 1 te vertegenwoordigen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 t/m 6 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager was directeur van een vennootschap welke vennootschap in staat van faillissement verkeerde. In verband met een fiscale kwestie heeft hij zich gewend tot verweerder sub 1, een kantoor waar zowel advocaten als fiscalisten, die geen advocaat zijn, werkzaam zijn. De opgedragen werkzaamheden betroffen mede een zaak tegen de curator van de betreffende vennootschap.

2.3 Klager heeft vooraf bij de raad voor rechtsbijstand geïnformeerd of hij in verband met de hoogte van zijn inkomen in aanmerking kwam voor een toevoeging. Hij trok de conclusie dat dat in verband met de hoogte van zijn inkomen niet het geval was.

2.4 Op 15 juli 2010 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig mr. X , als fiscaal jurist verbonden aan verweerder sub 1, en verweerder sub 2. Bij brief van diezelfde datum heeft mr. X  de opdracht aan klager bevestigd. In deze brief worden de financiële consequenties van de rechtshulp bevestigd. De brief bevat ondermeer de volgende passage: “Ik heb u gewezen op de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtshulp (toevoeging). Ik heb u daarbij aanstonds doen weten dat ik niet bereid ben om onderhavige zaak op die basis in behandeling te nemen. U verzocht mij desalniettemin om rechtsbijstand.” De opdrachtbevestigingsbrief is voor accoord getekend teruggestuurd.

2.5 De opdrachtbevestiging bevat voorts de zin: “in beginsel zal ik – zonodig in overleg met mijn kantoorgenoten – de behandeling van uw zaak op mij nemen.”

2.6 Uit een voor accoord getekende brief, die mr. X op 7 september aan klager heeft verstuurd, blijkt dat op die datum nogmaals een bespreking heeft plaatsgevonden waarbij klager aan verweerder heeft verzocht zijn declaraties te richten aan de vennootschap Y omdat de werkzaamheden eveneens klager in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder van “diverse” vennootschappen betroffen. Mr. X verklaart  bereid te zijn aan de betreffende vennootschap te declareren, maar bevestigt tevens dat hij heeft afgesproken dat klager hoofdelijk zou instaan voor de betaling van de declaraties.

2.7 Mr. X heeft klager op enig moment gewezen op het bestaan van een fiscale aftrekpost waardoor in het relevante jaar negatief inkomen ontstond. Klager trok daaruit de conclusie dat hij daardoor alsnog toegang had tot de gefinancierde rechtshulp. Klager heeft het kantoor daarop verzocht een toevoeging aan te vragen en de rechtshulp op die basis voort te zetten. Daarop heeft het kantoor laten weten daartoe niet bereid te zijn.

2.8 Uit diverse e-mails en aanmaningen blijkt dat de kosten betreffende de rechtshulp tot een bedrag van € 15.559,-- onbetaald zijn gebleven. Bij vonnis van 15 december 2011 is de vordering bij verstek tegen klager toegewezen. Daartegen is bij exploit van 17 februari 2012 verzet ingesteld.

2.9 Verweerder 2 was bereid aan klager rechtsbijstand te geven in een strafzaak op toegevoegde basis. De toevoeging is afgegeven na peiljaarverlegging.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerders klager niet, althans niet voldoende zouden hebben geïnformeerd over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.

3.2 Ter toelichting op de klacht voert klager aan dat mr. X direct aan klager duidelijk had moeten maken dat hij geen toevoeging kon aanvragen omdat hij geen advocaat is. Klager verwijt mr. X dat hij wel de schijn heeft gewekt advocaat te zijn zodat hij ook in staat was om toevoegingen aan te vragen.

3.3 Daarnaast zouden verweerders er niet tijdens de loop van de rechtsbijstand op toe hebben gezien of klager de consequenties voor het niet aanvragen van gefinancierde rechtsbijstand wel voldoende overzag. Tenslotte verwijt klager verweerders dat van de diensten van een andere advocaat van het kantoor gebruik is gemaakt, omdat mr. X niet als advocaat kon optreden, hetgeen tot extra kosten heeft geleid.

4 BEOORDELING

4.1 De raad overweegt als volgt. Naar de raad begrijpt heeft klager zijn klachten mede tegen het kantoor gericht nu mr. X fiscaal jurist is en niet valt onder het advocatentuchtrecht. De raad constateert dat verweerder 2, die wel advocaat is, bij de intake aanwezig is geweest. Het door klager gemaakte verwijt richt zich mede tegen hem. Hoewel in uitzonderlijke gevallen een klacht tegen een kantoor ontvankelijk is heeft klager onvoldoende gesteld om een klacht tegen het kantoor als geheel ontvankelijk te achten. In zoverre zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat het kantoor hoe dan ook niet bereid was klager op toegevoegde basis rechtshulp te bieden en gesteld dat dat ook met klager is gecommuniceerd. Indien dit verweer slaagt kan verder in het midden blijven of klager op het moment van de intake wel of niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder dient klager immers wel te wijzen op de mogelijkheid van een toevoeging, eventueel via een advocaat van buiten het kantoor die toevoegingen behandelt, maar het is niet ongeoorloofd om na zorgvuldige voorlichting over het recht op toevoeging te bedingen dat een zaak niet op toegevoegde basis maar  op betalende basis in behandeling zal worden genomen.

4.3 Klager heeft ter zitting verklaard dat hij zich voorafgaande aan de rechtshulp door inlichtingen in te winnen bij de raad voor rechtsbijstand georiënteerd heeft op de vraag of hij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, hetgeen (op dat moment) niet het geval was. Daarnaast heeft  klager gesteld dat tijdens de intake de (on)mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp niet is besproken. Dat wordt door verweerder betwist, zodat de raad niet kan vaststellen of de mogelijkheid van een toevoeging bij de intake is besproken. Wel staat vast op welke wijze de opdrachtverlening aan klager is bevestigd. Uit de brief van 15 juli 2010 volgt  dat mr. X niet bereid was de zaak op toegevoegde basis in behandeling te nemen.

4.4 Deze feiten en omstandigheden brengen de raad tot het oordeel dat in voldoende mate financiële zorgvuldigheid is betracht in de intake-fase. Voor zover klager verder onderzoek wilde naar de vraag of hij in aanmerking kwam voor een toevoeging, lag het na de brief die op de intake volgde op zijn weg daartoe stappen te zetten. Dat mr. X fiscaal jurist is en kennelijk geen toevoegingen kan aanvragen, betekent niet dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Of mr. X de schijn heeft gewekt dat hij toevoegingen kon aanvragen als advocaat doet immers niet af aan de mededeling dat de zaak (hoe dan ook) niet door het kantoor op basis van een toevoeging zal worden behandeld. Daarbij komt dat klager zelf stelt dat hij er op basis van voorlichting van de raad voor rechtsbijstand van uit ging dat hij op dat moment nog niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.

4.5 Tenslotte is niet zonder betekenis dat klager verzocht heeft om mede gelet op het betrokken zakelijke belang de declaraties op naam van een vennootschap te stellen, een vennootschap die naar de raad begrijpt in elk geval bij de aanvang van de werkzaamheden door klager als draagkrachtig werd voorgesteld. Wel merkt de raad op dat met de formulering “ik ben niet bereid om…” op onhandige wijze door mr. X is bevestigd dat niet toegevoegd zal worden gewerkt; hij was immers niet in staat een toevoeging aan te vragen. Die ongelukkige woordkeuze wordt ook door verweerder erkend.

4.6 Voor de raad is overigens niet vast komen te staan dat klager in aanmerking was gekomen voor een toevoeging bij de aanvang van de werkzaamheden, te meer niet nu klager zijn verzoek om de nota’s op naam van een vennootschap te stellen heeft gemotiveerd met de stelling dat de werkzaamheden “mede” zijn positie als directeur-grootaandeelhouder van meerdere vennootschappen betrof. Voor de straftoevoeging van 9 september 2011 op naam van verweerder 2, afgegeven na peiljaarverlegging, is een andere toets aangelegd dan de toets die bij de aanvang van de werkzaamheden in 2010 zou zijn aangelegd voor de zaak tegen de curator.

4.7 Klager heeft voorts gesteld dat hij door mr. X is gewezen op een hem onbekende fiscale aftrekpost. Deze aftrekpost leidde alsnog tot een negatief inkomen en klager stelt dat hij dientengevolge alsnog in aanmerking kwam voor een toevoeging. Klager heeft daarop verzocht een toevoeging aan te vragen, maar het kantoor was daartoe niet bereid. De raad acht dat in de gegeven omstandigheden niet klachtwaardig. Niet alleen heeft het kantoor van meet af aan laten weten dat de zaak niet op toevoegingsbasis zou worden behandeld, daarnaast heeft klager niet betwist dat mr. X naar aanleiding van het verzoek van klager buiten zijn kantoor gezocht heeft naar een advocaat die bereid was om de rechtsbijstand op toevoegingsbasis voort te zetten. Klager heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat bij het zoeken van een andere advocaat die wel toevoegingen deed onzorgvuldig of onvoldoende voortvarend is gehandeld.

4.8 Klager heeft verder nog aangevoerd dat van de diensten van een advocaat gebruik is gemaakt, omdat mr. X niet als advocaat kon optreden. Verweerder heeft daartegenover aangevoerd dat daarin bij de opdrachtverlening is voorzien. De raad zal dit subonderdeel van de klacht afwijzen, nu onvoldoende feiten zijn gesteld om aan te nemen dat het inschakelen van de kantoorgenoten niet het belang van klager diende.

4.9 Klager heeft ter zitting nog gesteld dat na de overstap naar zijn nieuwe advocaat onvolkomenheden in de aanpak zijn geconstateerd. Waaruit deze bestaan heeft klager echter niet nader onderbouwd. Temeer nu terzake geen onderzoek door de deken heeft plaatsgevonden, komt de raad aan de beoordeling van deze aanvullende klacht niet toe.

4.10 De klacht zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klager in zijn klacht voor zover gericht tegen verweerder 1 niet ontvankelijk en voor het overige de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr.H. Brouwer, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, R. Lonterman, A.G. van Marwijk Kooy, M. Pannevis, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2012.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl