Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3110

Zaaknummer

R.3700/11.102

Inhoudsindicatie

Klacht dat de advocaat in een interview in een radioprogramma klaagster ten onrechte heeft beschuldigd van het doen van een valse aangifte tegen de advocaat. De advocaat heeft een soortgelijke aantijging eerder geuit, terzake waarvan klaagster in 2001 een klacht tegen de advocaat heeft ingediend. In een procedure ex artikel 12 Sv. heeft het gerechtshof destijds beslist dat geen vervolging tegen klaagster zou worden ingesteld. Die vervolging heeft aldus niet plaatsgevonden. Door in het radioprogramma klaagster zonder nadere toelichting van een strafbaar feit te beschuldigen handelt de advocaat verwijtbaar onzorgvuldig jegens klaagster. Klacht gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 mei 2011, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 In 2001 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend wegens uitspraken van verweerder in de pers, inhoudende dat klaagster tegen verweerder een valse aangifte wegens aanranding/verkrachting had gedaan.

2.2 De klacht uit 2001 heeft geleid tot een beslissing van deze raad van 4 november 2002, waarbij de klacht deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk is verklaard.

2.3 Op zeker moment heeft verweerder tegen klaagster aangifte gedaan wegens het doen van een valse aangifte, laster en smaad. Deze aangifte heeft, na een door verweerder aangespannen klachtprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering, niet tot vervolging geleid.

2.4 Verweerder heeft in 2010 een kort geding procedure gevoerd tegen onder meer de Staat der Nederlanden, verband houdende met een vervolging die, mede naar aanleiding van een aangifte van klaagster, in de negentiger jaren van de vorige eeuw tegen verweerder was ingesteld.

2.5 In verband met het gehouden kort geding heeft verweerder op 13 september 2010 in een radio-interview met een regionale radiozender gezegd dat klaagster, evenals twee andere aangeefsters, destijds een valse aangifte tegen verweerder heeft gedaan.

2.6 Bij brief van 8 oktober 2010 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat zij door de uitlatingen in het radio-interview opnieuw wordt beschadigd.

 

4 VERWEER

Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van klaagster. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de klacht overeenkomt met de klacht zoals klaagster deze in 2001 heeft ingediend. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat, anders dan klaagster heeft gesteld, de raad klaagster destijds niet in het gelijk heeft gesteld en geen maatregel aan verweerder heeft opgelegd.

5.2 De raad verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. Klaagster heeft aan de onderhavige klacht een ander feitencomplex ten grondslag gelegd dan het feitencomplex dat zij in 2001 aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd. Klaagster klaagt nu immers over uitlatingen van verweerder in een radioprogramma op 13 september 2010. Dat verweerder zich in dat programma heeft uitgelaten op een soortgelijke wijze als in 2001 neemt niet weg dat het in deze zaak gaat om andere feiten.

5.3 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Deze regel brengt onder meer mee dat de advocaat zich bij het doen van uitlatingen over zijn cliënt of over derden zorgvuldig dient te gedragen. 

Gelet op het in de onderhavige klacht aan de orde zijnde feitencomplex is de gewraakte uitlating van verweerder gedaan in verband met een geschil tussen verweerder en de Staat der Nederlanden dat is terug te voeren op de praktijkuitoefening door verweerder als advocaat. De klacht heeft daardoor zodanige aanknopingspunten met de beroepsuitoefening door verweerder dat toetsing aan de norm van artikel 46 Advocatenwet dient plaats te vinden.

5.4 Ter zitting is aan de orde gekomen dat, toen verweerder in 2000 de in de klacht van 2001 gewraakte uitlatingen deed, er nog geen sprake was van een beslissing omtrent de vervolging van klaagster naar aanleiding van een aangifte van verweerder. In verband hiermee heeft verweerder aangevoerd dat weliswaar als gevolg van de beslissing van het gerechtshof ex artikel 12 Sv. geen vervolging tegen klaagster is ingesteld, maar dat dit niet wegneemt dat verweerder nog steeds mag stellen dat klaagster een valse aangifte heeft gedaan. Verweerder stelt dat hij dat zo mag zeggen omdat het de waarheid is.

5.5 Vaststaat dat verweerder in het radioprogramma waarin hij op 13 september 2010 een interview heeft gegeven, heeft gesteld dat klaagster destijds een valse aangifte tegen verweerder heeft gedaan.  

Vaststaat ook dat het gerechtshof in de procedure ex artikel 12 Sv. niet heeft bepaald dat klaagster terzake van doen van valse aangifte vervolgd diende te worden. Vervolging van klaagster heeft aldus niet plaatsgevonden.

5.6 Tegenover de in de klacht besloten liggende stelling van klaagster dat zij destijds geen valse aangifte tegen verweerder heeft gedaan, heeft verweerder, gelet op zijn verweer, niet aangetoond dat klaagster zich aan het doen van een valse aangifte heeft schuldig gemaakt.

5.7 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder klaagster in het bewuste radioprogramma ervan heeft beschuldigd een strafbaar feit, het doen van een valse aangifte, te hebben begaan zonder dat verweerder dat heeft onderbouwd of aangetoond. 

De raad acht het in het openbaar uitspreken van die beschuldiging zonder nadere toelichting verwijtbaar onzorgvuldig jegens klaagster.

5.8 Gezien het voorgaande is de klacht gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de

hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. T. Hordijk, mr. J.A. Keulen, J.H.M. Nijhuis en mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2012.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl