Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:3

Zaaknummer

6363

Inhoudsindicatie

Gemeenschappelijk advocaat verzuimt in convenant afspraken op te nemen over woning en gaat later voor de vrouw tegen de man optreden. Berisping.

Uitspraak

beslissing van 7 december 2012

in de zaak 6363

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 27 januari 2012, onder nummer 65/10, aan partijen toegezonden op 30 januari 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief d.d. 27 maart 2012 van klagers raadsman aan de griffie van het hof;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 september 2012, waar verweerder en klager, bijgestaan door diens raadsman mr. M.R. Ploeger, zijn verschenen. Verweerder en klagers raadsman hebben ieder gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 Naar klager en verweerder ten overstaan van het hof eensluidend hebben verklaard, spitst de klacht zich toe op het volgende:

1. Verweerder heeft verzuimd in het convenant concrete afspraken op te nemen voor wat betreft de toedeling en verdeling/verrekening van de woning en de daarop rustende hypothecaire schuld. Verweerder heeft klager onvoldoende gewezen op het feit dat dit op basis van de huwelijkse voorwaarden wel had moeten gebeuren.

2. Verweerder is destijds opgetreden als gemeenschappelijk advocaat voor klager en zijn toenmalige echtgenote. Daarna is verweerder alleen voor laatstgenoemde  opgetreden.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is, deels reeds in eerste aanleg en deels alsnog in hoger beroep, komen vast te staan:

4.2 Klager is met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd geweest.

4.3 Ingevolge artikel 9.1.B van de tussen klager en diens toenmalige echtgenote geldende huwelijkse voorwaarden, diende ingeval van ontbinding van het huwelijk als gevolg van echtscheiding, verrekening plaats te vinden zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan.

4.4 Tijdens het huwelijk heeft de echtgenote van klager (hierna ook: de vrouw) de eigendom verworven van de toenmalige echtelijke woning. Klager heeft  zich destijds jegens de bank hoofdelijk mede verbonden ter zake de verplichtingen uit hoofde van de afgesloten hypothecaire geldlening voor deze woning.

4.5 Verweerder heeft medio 2005 op gezamenlijk verzoek van klager en de vrouw een  echtscheidingsconvenant opgesteld, dat zij in juni 2005 hebben ondertekend.

4.5 In het echtscheidingsconvenant wordt geen uitvoering gegeven aan de in 4.3 weergegeven bepaling van de huwelijkse voorwaarden. In het bijzonder bevat het echtscheidingsconvenant geen bepaling omtrent verrekening van wat op dat moment veruit het belangrijkste vermogensbestanddeel was, te weten de overwaarde van de echtelijke woning.

4.6 Medio 2009 vernam klager van de bank dat hij niet in aanmerking kwam voor een  hypothecaire geldlening voor een door hem te verwerven appartement, in verband met de nog bestaande aansprakelijkheid voor en lasten van de nog lopende hypothecaire geldlening voor de woning van zijn voormalige echtgenote.

4.7 Klager heeft zich vervolgens tot een advocaat gewend die hem heeft gewezen op de gebreken in het echtscheidingsconvenant en die vervolgens bij brief van 6 juli 2009 verweerder daarover heeft aangeschreven.

4.8 Verweerder heeft in zijn brief d.d. 17 juli 2009  aan klagers advocaat laten weten namens de vrouw te zullen antwoorden. Verweerder heeft bij brief van 3 augustus 2009 aan klagers advocaat onder meer het standpunt weergegeven dat de vrouw innam omtrent hetgeen klagers advocaat namens klager had gesteld.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel 1

5.1 Het hof stelt bij zijn beoordeling van het eerste klachtonderdeel voorop dat voor een advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om op hun  gemeenschappelijk verzoek een echtscheidingsconvenant op te stellen en een echtscheiding tot stand te brengen, een zware zorgplicht geldt, die onder meer met zich meebrengt dat hij beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en dat hij zich ervan vergewist dat beide partijen een te treffen regeling begrijpen. Indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken dan dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat deze partij begrijpt met minder genoegen te nemen en dat deze partij een dergelijke concessie welbewust aanvaardt.

5.2 Aan deze zware zorgvuldigheidseis heeft verweerder niet voldaan. Uit de vaststaande feiten volgt dat klager aanspraak had op uitkering door de vrouw van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning. Het convenant bepaalde niets daaromtrent, en had dus de strekking dat klager met minder genoegen nam dan waarop hij aanspraak kon maken. Verweerder erkent zich niet vergewist te hebben dat klager dat begreep en deze concessie welbewust aanvaardde.

5.3 Verweerders grief tegen de gegrondverklaring van onderdeel 1 door de raad houdt slechts in dat klager en de vrouw destijds voor hem verborgen hebben gehouden dat zij hadden afgesproken dat de vrouw aan klager de helft van de overwaarde zou uitkeren. Deze stelling ondermijnt niet de gegrondheid van het onderdeel, maar onderstreept haar. Er ligt immers in besloten dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat klager bekend was met zijn recht op de helft van de overwaarde.  Of de stelling juist is kan dus in het midden blijven.

5.4 Op grond van het voorgaande verenigt het hof zich met de gegrondverklaring van het onderdeel.

 Klachtonderdeel 2

5.5 Uit de vaststaande feiten blijkt dat verweerder in 2005 de belangen van beide echtelieden heeft behartigd en zich in 2009 namens de vrouw tegenover klager heeft opgesteld in een geschil dat zijn oorsprong vond in het door hem opgestelde convenant. Dusdoende handelde verweerder in strijd met gedragsregel 7 en met wat een behoorlijk advocaat betaamt.

 Maatregel

5.6 Evenals de raad oordeelt het hof dat oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden is. 

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden  van 27 januari 2012 onder nummer 65/10.