Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2637

Zaaknummer

11-140

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt haar advocaat voor haar geen toevoeging te hebben aangevraagd. De raad oordeelt dat er voor de advocaat geen reden bestond om een toevoeging aan te vragen en de advocaat had in de opdrachtbevestiging een uurtarief genoemd.  Toen een later wel aangevraagde toevoeging werd afgewezen heeft de advocaat gewezen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging terwijl bij klaagster ook enige kennis over het aanvragen van een toevoeging bekend verondersteld mocht worden. Klacht afgewezen.

Uitspraak

11-140

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 3 november 2011 heeft mr. L.J. Böhmer, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

X,

     wonende te A,

     klaagster,

     hierna: klaagster

     tegen:

     Y,

     advocaat te B,

     beklaagde,

     hierna: verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 23 januari 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen.

Bij de behandeling van het verzet was de raad als volgt samengesteld: mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, R.P.F. van der Mark, H.J.P. Robers en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft verzuimd (tijdig) een toevoeging voor klaagster aan te vragen.

b.

Verweerder heeft klaagster niet naar behoren geïnformeerd over wat zij diende te doen om peiljaarverlegging aan te vragen,

c.

Verweerder heeft verzuimd klaagster op haar recht op een ziektewetuitkering te wijzen,

d.

Ten onrechte heeft verweerder klaagster geadviseerd geen aangifte te doen van de poging tot wurging door haar ex vriend/werkgever,

e.

Verweerder heeft verzuimd stukken, die aantoonden dat klaagster voor haar ex vriend had gewerkt, onder de aandacht van de rechter te brengen,

f.

Een stuk dat verweerder in de (derde) arbeidszaak namens klaagster in het geding wilde brengen is slecht geconcipieerd,

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met haar voormalige werkgever/ex-partner.

4.

Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

In de periode dat klaagster was ontslagen was zij niet zo helder. De ex-partner van klaagster had geprobeerd klaagster te wurgen en daardoor had klaagster grote psychische schade geleden. Klaagster kan zich niet alles herinneren van het eerste gesprek met verweerder maar weet zeker dat dit niet over zijn kosten is gegaan. Als dat wel het geval was geweest had de zaak nooit aangenomen kunnen worden. Klaagster had verweerder nooit kunnen betalen. Er was sprake van inkomen maar dat kreeg klaagster niet. Klaagster heeft de opdrachtbevestiging waarin het uurtarief van verweerder wordt genoemd ontvangen. Klaagster voelde zich daardoor echter niet aangesproken. Klaagster was met andere dingen bezig.

Klaagster wilde een advocaat die op basis van gefinancierde rechtshulp voor haar wilde optreden. Klaagster kende de toevoegingsnormen maar had geen kennis van peiljaarverlegging. Klaagster hield zich op het kantoor van haar ex-partner bezig met declaraties en toevoegingsaanvragen in strafzaken. Het ging daarbij echter om Chinese cliënten, die met vreemdelingenbewaring te maken kregen en in dergelijke zaken speelt peiljaarverlegging niet.

Tot haar verbazing heeft verweerder om aanvullende voorschotten gevraagd. Klaagster heeft  per e-mail gereageerd op de brief van verweerder van 2 juni 2009, waarin hij melding maakt van de afwijzing van de toevoeging en van de mogelijkheid om peiljaar verlegging te vragen. Klaagster heeft wel degelijk om peiljaarverlegging gevraagd. Daarop kreeg zij van verweerder het antwoord "hoe bedoel je".

Ten aanzien van klachtonderdeel c

De opvolgende advocaat heeft aangegeven dat dit had moeten gebeuren.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

Er was een psychologisch rapport waaruit bleek dat klaagster psychische problemen had als gevolg van de poging om haar te wurgen. Dat is door verweerder niet serieus genomen. Verweerder liet klaagster bungelen. Klaagster was bang voor haar ex vriend/werkgever. Een aangifte bij de politie was nodig voor haar rouwverwerking en om te voorkomen dat haar ex vriend/werkgever in herhaling zou vallen.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

Verweerder heeft geen gebruik willen maken van een voor de zaak relevant stuk van de heer M.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

In het van verweerder ontvangen processtuk was de zienswijze van klaagster niet terug te vinden. Klaagster had bezwaren tegen alle punten van het stuk. Klaagster heeft haar buurman, die jurist is, gevraagd met haar naar het stuk te kijken en hij was het met klaagster eens. De buurman heeft toen contact met verweerder opgenomen en klaagster geadviseerd persoonlijk naar de zitting te gaan en om aanhouding van de behandeling te vragen. Er zou wel 8 uur nodig zijn geweest om het stuk van verweerder aan te passen en die tijd was er wegens de vakantie van verweerder niet.

5.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ontvankelijkheid van klaagster

Verweerder is de mening toegedaan dat klaagster onnodig lang gewacht heeft met het indienen van de klacht echter zonder dat er een daarvoor geldende termijn is geschonden.

Ten aanzien van klachtonderdelen a en b

Tijdens het eerste gesprek met klaagster, op 3 maart 2009, heeft verweerder de financiële consequenties van zijn bijstand met klaagster besproken. De kosten van rechtsbijstand zouden zoveel mogelijk worden verrekend met het salaris dat klaagster nog tegoed had van haar voormalige werkgever/ex-partner. Gelet op het inkomen van klaagster, alsmede de aan haar toebehorende eigendommen, waaronder een appartement te Rotterdam, was het voor verweerder duidelijk dat klaagster niet voor een toevoeging is aanmerking kwam. Verweerder heeft zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging aan klaagster vermeld. Pas op het moment dat de wederpartij een bodemprocedure aanhangig maakte om een verklaring voor recht te vragen dat er van een arbeidsovereenkomst geen sprake was heeft verweerder aan klaagster geadviseerd om – voor de zekerheid – een toevoeging aan te vragen. Klaagster was in haar voormalige functie van office manager van een advocatenkantoor met gefinancierde rechtshulp bekend. Klaagster heeft verweerder nimmer gevraagd hoe zij met de aanvraag van een toevoeging c.q. peiljaarverlegging diende om te gaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

Verweerder heeft nimmer van klaagster begrepen dat zij niet in staat was werkzaamheden te verrichten. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat klaagster bezig was om een bedrijf op te zetten en daarnaast op zoek was naar ander werk. Voor verweerder bestond er geen aanleiding om klaagster op de mogelijkheid van een ziektewetuitkering te wijzen, omdat klaagster naar de mening van verweerder niet ziek was en daarvoor ook niet in aanmerking zou komen nu er recht op loon bestond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

Het door klaagster genoemde psychologisch rapport kent verweerder niet. Verweerder ontkent dat hij klaagster heeft geadviseerd om geen aangifte van mishandeling door haar ex-partner te doen. Verweerder heeft alleen de mogelijke negatieve gevolgen van een aangifte met klaagster besproken en aangegeven dat aangifte voor de arbeidszaak niet van belang was. Klaagster heeft vervolgens zelf besloten de aangifte achterwege te laten.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

Uit de e-mail van de heer M, waarop klaagster doelt, bleek uitsluitend dat klaagster werkzaam moest zijn geweest voor en bij haar werkgever/ex-partner. Dat bewijs was niet relevant voor de ontbindingsprocedure maar mogelijk wel voor de bodemprocedure. Klaagster is daarover geïnformeerd en was het daarmee eens.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

De door klaagster beschreven gang van zaken rond het eerder genoemde processtuk in de (derde) arbeidszaak is niet juist. Ondanks verweerders verzoek daartoe heeft klaagster niet inhoudelijk willen reageren op een door verweerder opgestelde concept conclusie van antwoord. Het is verweerder nog altijd niet duidelijk op welke punten klaagster commentaar had en wat dat commentaar was.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ontvankelijkheid

Verweerder erkent dat er geen rechtvaardiging is voor zijn stelling dat klaagster de klacht te laat heeft ingediend. Deze stelling wordt derhalve gepasseerd. Bovendien is niet gebleken van een zo ontoelaatbare vertraging bij de indiening van de klacht dat verweerder daardoor in zijn belangen is geschaad. Derhalve is klaagster ontvankelijk in haar klacht.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

Verweerder mocht gelet op haar arbeidsverleden bij klaagster enige bekendheid veronderstellen met de materie van de toevoegingsaanvraag en de peiljaarverlegging, althans veronderstellen dat klaagster bekend was met de wegen om daarover informatie te verkrijgen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

Gelet op de inkomens- en vermogenspositie van klaagster, die door haar niet is betwist, en het vaststaande feit dat klaagster recht had op haar salaris bestond er voor verweerder geen reden om een toevoeging aan te vragen. Dat het inkomen op dat moment niet daadwerkelijk werd genoten was bij de beoordeling van de toevoegingsaanvraag niet relevant. In de opdrachtbevestiging, die klaagster erkent te hebben ontvangen, heeft verweerder vermeld dat hij betalend voor klaagster zou optreden en is het uurtarief genoemd. Klaagster wist dus dat verweerder de zaak niet op basis van een toevoeging behandelde. Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

Bij de toezending van de afwijzing van de latere toevoegingsaanvraag heeft verweerder klaagster de nodige informatie gegeven over peiljaarverlegging en niet is komen vast te staan dat klaagster vervolgens daarover nadere vragen heeft gesteld en/of aan verweerder een verzoek tot peiljaarverlegging heeft gedaan, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder. De email correspondentie waarop klaagster zich in dit verband beroept bevindt zich niet in het raadsdossier. Voorts is het korte tijdsverloop tussen de brief van verweerder waarin de afwijzing van de toevoeging wordt meegedeeld (9 juli 2009) en het moment waarop klaagster haar relatie met verweerder heeft beëindigd (14 juli 2009) van belang. Verweerder heeft in die zin ook niet de kans gehad om de hem verweten verzuimen – zo al terecht – te herstellen.

De raad ziet derhalve niet in dat de handelwijze van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

Nog daargelaten dat door klaagster niet aannemelijk is gemaakt dat er voor verweerder aanleiding bestond om te veronderstellen dat klaagster ziek was, is voldoende aannemelijk  geworden dat klaagster geen aanspraak kon maken op een ziektewetuitkering zo lang het dienstverband niet was geëindigd

Dat zou wellicht anders zijn geweest nadat de arbeidsovereenkomst van klaagster was geëindigd, doch toen heeft klaagster zich tot een opvolgend advocaat gewend. Dit klachtonderdeel is derhalve niet komen vast te staan. Klachtonderdeel c is daarmee ongegrond.

Ter aanzien van klachtonderdeel d

Verweerder ontkent dat hij geadviseerd heeft geen aangifte te doen. Verweerder heeft met klaagster een afweging gemaakt of zij de aangifte zou doorzetten, daarbij aangegeven dat de aangifte voor de arbeidszaak geen meerwaarde had en vervolgens de beslissing om aangifte te doen aan klaagster overgelaten. Niet gebleken is dat verweerder bij zijn advisering tekort is geschoten. Verweerder heeft mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Klachtonderdeel d is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom de verklaring van de heer M naar zijn oordeel niets aan de zaak toevoegde en dat hij daarom deze verklaring niet in de procedure heeft overgelegd. Verweerder was dominus litis in de zaak en niet gebleken is dat verweerder dit standpunt niet heeft mogen innemen. Klachtonderdeel e is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

Onweersproken is door verweerder gesteld dat hij het concept op dinsdag 14 juli 2009 per mail ter beoordeling aan klaagster heeft gezonden, dat hij de daarop volgende vrijdag met vakantie zou gaan en dat hij, toen klaagster hem die dinsdag met haar bezwaren tegen dit stuk confronteerde, heeft gevraagd om concreet aan te geven wat zij in het concept veranderd wilde zien, zodat hij het stuk nog voor zijn vakantie gereed kon maken. De raad is van oordeel dat klaagster door vervolgens zelfs niet te beginnen met inzichtelijk te maken wat er in haar visie in het concept niet deugde en door te volstaan met aan te geven welke andere actie van verweerder zij verlangde zij verweerder de mogelijkheid heeft ontnomen om een processtuk op te stellen, dat de goedkeuring van klaagster had. Weliswaar zat er door de aanstaande vakantie van verweerder enige druk op de zaak, maar er was klaagster een redelijke termijn gegund om op het concept te reageren en verweerder heeft ter zitting aangegeven dat – als de voorgestelde wijzigingen van klaagster nadere bespreking behoefden - er de mogelijkheid was geweest om de zaak aan een collega over te dragen die tijdens de vakantie van verweerder het processtuk had kunnen afmaken. Ook overigens is de raad niet gebleken dat het door verweerder opgestelde concept, dat zich niet in het dossier van de raad bevindt, niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mochten worden. Klachtonderdeel f oordeelt de raad derhalve ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klaagster tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2012.

Griffier      Voorzitter