Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2656
Zaaknummer
12-30
Inhoudsindicatie
Verweerder werd nadat hij zich in 2004 van het tableau had laten schrappen, in 2010 weer toegelaten tot beëdiging nadat er met de Raad van Toezicht afspraken waren gemaakt omtrent extra opleidingseisen en de inbedding van zijn praktijk in een reeds bestaand kantoor waarbij hij de praktijk in loondienst zou uitoefenen. De advocaat bij wie hij in loondienst was heeft zich in januari 2012 van het tableau laten afvoeren en is kort daarna in staat van faillissement verklaard. Verweerder heeft eind januari 2012 overleg gehad met de plaatselijk deken. In dit gesprek bleek onder meer dat verweerder niet verzekerd was tegen beroepsaansprakelijkheid en dat hij niet meer kon beschikken over kantoorfaciliteiten. De plaatselijk deken heeft een verzoek op grond van art. 60ab Advocatenwet ingediend nadat bleek dat verweerder de afspraken die hij met de deken had gemaakt niet nakwam. De raad stelt vast dat het ernstig vermoeden bestaat dat verweerder door handelen of nalaten belangen die door artikel 46 Advocatenwet worden beschermd zeer ernstig schaadt of dat schade dreigt. Vast is komen te staan dat verweerder heeft geopereerd op een wijze die niet past bij de eisen en waarborgen die nog steeds rondom zijn praktijkvoering gesteld mogen worden. Het verzoek van de deken om verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk als advocaat wordt toegewezen.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
12-30
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief d.d. 15 februari 2012, door de raad ontvangen op 16 februari 2012, heeft mr. P.M. Wilmink, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht een verzoek ex art. 60 ab lid 1 Advocatenwet gericht tegen:
verweerder
advocaat in het arrondissement Arnhem
hierna te noemen verweerder
1. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de raad van 27 februari 2012 waar zowel de deken, vergezeld door de adjunct secretaris van de orde mr. M-L Hoppenbrouwers, als verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
De raad heeft bij de behandeling van het verzoek zitting gehouden in de volgende samenstelling: Mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst, C.J. Lunenberg-Demenint en H.J.P. Robers, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier.
2. De deken verzoekt de raad om verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk dan wel die voorlopige voorzieningen te treffen met betrekking tot de praktijkuitoefening van verweerder die de raad juist acht.
3. Bij de beoordeling van het verzoek gaat de raad uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
a. Verweerder is op 9 november 2010 beëdigd als advocaat in het arrondissement Arnhem. Eerder stond hij ook als advocaat in dat arrondissement ingeschreven. Begin 2004 heeft verweerder zich van het tableau laten schrappen. Omdat verweerder in het verleden meerdere malen (ernstig, zo blijkt uit het tuchtrechtelijk overzicht) met de tuchtrechter in aanraking was gekomen werden er in het kader van zijn toelating tot de balie in 2010 (er was verzet tegen zijn inschrijving) afspraken gemaakt. Die betroffen extra opleidingsmaatregelen en de inbedding van zijn praktijk in een reeds bestaand kantoor, een door de deken zogenoemd “warm nest”. Door verweerder is verder in dat verband toegezegd dat hij op een beperkt aantal rechtsgebieden werkzaam zou zijn. Verweerder zou kantoor gaan houden op het adres [adres] te Arnhem, en daar werkzaam zijn op het kantoor van mr. […..].
b. Uit de brief van de toenmalig deken van 6 oktober 2010 aan verweerder, waaruit van een en ander spreekt, blijkt verder dat een rol speelde dat mr. […..] beschikte over een goed geoutilleerd kantoor waarvan verweerder gebruik zou kunnen maken. Belangrijk was ook dat verweerder niet langer belast zou zijn met de organisatie van het kantoor en de financiële afwikkeling van de (zijn) zaken. Hij zou in loondienst voor mr. […..] gaan werken.
c. Ter zitting van de raad heeft verweerder toegegeven dat de organisatie en administratie van de praktijk nog steeds zijn zwakke punt is. Hij heeft erkend dat het nog steeds belangrijk is dat hij zijn praktijk niet zonder begeleiding uitoefent en heeft aangegeven op zoek te zijn dan wel te zullen gaan naar een advocaat die een dergelijke rol zou kunnen vervullen.
d. Mr. […..] heeft zich op 13 januari 2012 laten afvoeren van het tableau. Op 18 januari 2012 is mr. [……] in staat van faillissement verklaard. Op 26 januari 2012 is er overleg geweest tussen de deken en verweerder en een andere advocaat die op het kantoor van mr. [……] werkzaam was. In dit gesprek bleek dat verweerder niet langer verzekerd was tegen beroepsaansprakelijkheid, dat verweerder niet meer kon beschikken over kantoorfaciliteiten en dat hij geen toegang had tot "bestanden "(naar de Raad begrijpt de dossiers of in elk geval de daarbij behorende administratie). Afgesproken werd dat verweerder zich zou inspannen om de kwestie van de beroepsaansprakelijkheids-verzekering zo snel mogelijk in orde te brengen, de deken daarover zou informeren ("terstond ") en dat hij geen praktijk meer zou uitoefenen alvorens overleg met de deken te hebben over de vorm waarin dat verder zou moeten nu het kantoor van Mr. [……..] was weggevallen. Bovendien werd door verweerder toegezegd dat hij de dossiers die hij nog in bezit had met een lijst van namen en adresgegevens van de cliënten en een overzicht van de stand van zaken in die dossiers en zo mogelijk ook de financiële stand van zaken daags daarna (dus op 27 januari 2012) zou afgeven op het bureau van de orde.
e. Het staat vast dat verweerder deze afspraken op een aantal punten niet en op een aantal punten maar mondjesmaat en met een eigen invulling (waarover hij géén overleg heeft gezocht met de deken) is nagekomen. Verweerder is daarop door de deken aangesproken bij brief van 7 februari 2012. Hij heeft op die brief niet gereageerd. De deken maakte daar, in de ogen van de raad terecht, een punt van.
f. De dossiers heeft verweerder in strijd met de afspraak die hij met de deken had gemaakt ingeleverd bij mr. […….] (die sinds 13 januari 2012 failliet was) met het nadien bij hem opgekomen argument dat die dossiers eigendom waren van mr. […….] voor wie hij immers als werknemer werkzaam was. Verweerder vond dat mr. […...] de verantwoordelijke man was voor alle dossiers en dat het niet aan hem was, om zich te verantwoorden voor de gang van zaken nu hij aan het faillissement van mr. […….] en de gevolgen daarvan part noch deel had. Om die reden heeft hij ook de curator in het faillissement van mr. [……] (die ook advocaat was) medegedeeld dat hij, verweerder, niet verplicht was om hem te informeren omdat mr. [……..] dat moest doen. Een viertal cliënten heeft verweerder geïnformeerd maar dat was omdat zij hem opbelden.
g. De deken heeft van een aantal cliënten vernomen dat zij waren benaderd met de mededeling dat verweerder hun zaken zal voortzetten. Ter zitting heeft verweerder naar aanleiding hiervan verklaard dat dat op zichzelf juist is maar dat hij daarbij naar de cliënten toe de kanttekening heeft geplaatst dat hij doende was om zich zelfstandig te maken en dat hij pas als het zo ver zou zijn de behandeling van de betreffende dossiers zou voortzetten.
h. Er zijn op dit moment twee recente klachten in behandeling bij het bureau van de orde tegen verweerder.
i. Dan is er nog de volgende kwestie. Mr. [……..] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarbij hij failliet werd verklaard. Het appelschriftuur vermeldt verweerder als advocaat. In een brief van 10 februari 2012 aan de griffier van het hof heeft verweerder het hof bericht dat híj dat schriftuur niet heeft opgesteld. Op 13 februari 2012 heeft verweerder een aan hem door mr. […….] voorgelegde verklaring ondertekend waarin staat dat hij binnen de appeltermijn wist dat Mr. […….] dat schriftuur opgesteld had, ondertekend had en ingediend en dat hij (verweerder) daaraan met terugwerkende kracht zijn goedkeuring heeft gegeven. Die gang van zaken deugt niet, welk stuk ook tot vertrekpunt wordt genomen. De appeltermijn liep immers af op 27 januari 2012.
4. Gelet op de feiten en omstandigheden die in de punten a tot en met g zijn vermeld constateert de raad dat verweerder, in een situatie waarin hij loyaal en dus vlot uitvoering had behoren te geven aan de met de deken op 26 januari 2012 gemaakte afspraken, zelf zijn weg heeft gezocht en wezenlijk anders heeft gehandeld dan afgesproken (dat geldt zeker ten aanzien van de afgifte van de dossiers), ofwel is blijven stilzitten. Hij heeft de deken die hem rappelleerde naar aanleiding daarvan niet alsnog geïnformeerd. Van belang is ook dat de deken eerst op de zitting van 27 februari 2012 zicht kreeg op het feit dat en op de wijze waarop verweerder intussen zijn beroepsaansprakelijkheid had verzekerd. Punt h zal de raad laten rusten: deze zaken verkeren nog in de instructiefase. Punt i rekent de raad verweerder evenwel zwaar aan.
5. De raad stelt vast, ook al volgt hij de deken niet op alle punten, dat inderdaad het ernstig vermoeden bestaat dat verweerder door handelen of nalaten belangen die door artikel 46 van de Advocatenwet worden beschermd zeer ernstig schaadt of dat dergelijke schade dreigt. De stelling van verweerder dat hij de facto op dit moment geen praktijk meer voert overtuigt niet. De mogelijkheid om dat wel te doen is er immers en bovendien is deze stelling, op de punten waar dat zou kunnen, door verweerder niet controleerbaar gemaakt.
6. Tot zijn verweer heeft verweerder ook nog aangevoerd dat hem geen schuld treft aan de door het faillissement van mr. […….] ontstane situatie. Van die veronderstelling gaat de raad in het bovenstaande ook niet uit. De raad heeft wel vastgesteld dat verweerder, mede in het licht van het bijzonder regime waaronder hij werd toegelaten tot de balie in november 2010, in de situatie die als gevolg van het faillissement was ontstaan, heeft geopereerd op een wijze die niet past bij de eisen en waarborgen die nog steeds rondom zijn praktijkvoering gesteld mogen worden. Zonder een ingreep als deze heeft verweerder de volle vrijheid en de mogelijkheid om nieuwe zaken aan te trekken en is toezicht (waarvan de noodzaak in dat regime was uitgedrukt) op zijn praktijkvoering niet of zeer lastig uitvoerbaar. De kwestie die hiervoor in punt i aan de orde was illustreert nog eens extra dat te vrezen valt dat de cliënten van verweerder in hem onvoldoende garanties vinden voor een behoorlijke, betamelijke praktijkuitoefening. De raad is dan ook van oordeel dat het geboden is een maatregel te treffen die zonder uitstel tot gevolg heeft dat verweerder (voorlopig en zonder toezicht in de vorm van een “warm nest”) geen praktijk kan uitoefenen. Het verzoek van de deken om verweerder op grond van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk als advocaat zal derhalve worden toegewezen.
7. De klacht of het bezwaar waarom het in lid 4 van artikel 60 ab Advocatenwet gaat en die gebaseerd zal zijn op bovenstaande punten, is in aantocht. In afwachting daarvan is onderstaande beslissing aangewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- schorst verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat;
- bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen 6 weken na dagtekening van deze beslissing schriftelijk ter kennis van de raad dient te brengen;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012
griffier voorzitter