Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2897

Zaaknummer

12-33

Inhoudsindicatie

Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van procespartij ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft ten onrechte een voormalig compagnon die ook in het conflict met klaagster was betrokken als advocaat voor hem en andere maten als advocaat laten optreden in de door klaagster tegen hem c.q. zijn praktijkvennootschap en twee andere praktijkvennootschappen aanhangig gemaakte procedure en er niet voor gewaakt dat deze voldoende distantie zou betrachten. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 18 juni 2012

in de zaak 12-33

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 juli 2011 met kenmerk GK/YH 1011-417 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [A] de klacht ter kennis van de raad van discipline in het hofressort Amsterdam gebracht. De griffier van de raad Am-sterdam heeft bij brief d.d. 17 februari 2012 het klachtdossier ter behandeling doorgezonden naar de raad van discipline Arnhem, nu die raad na de ressort-grenswijziging per 1 juli 2011 bevoegd is.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken vermeld op de inventarislijst bij de aanbiedingsbrief van de [ ] deken van 20 juli 2011 aan de raad van discipline Amsterdam, alsmede van het door klaagster bij brief van 10 oktober 2011 aan die raad toegezonden vonnis van de rechtbank [X] d.d. 28 september 2011 in de pro-cedure van klaagster tegen de advocaten B.V.’s van verweerder, mrs [K] en [L], en [Nn, de praktijkvennootschap van mr. [M] die voorheen lid was van de advocaten-maatschap waar ook klaagster deel van uitmaakte.

1.4 Klaagster heeft zich eveneens beklaagd over [M]. In die klachtzaak wordt bij afzonderlijke beslissing onder nummer 12-32 uitspraak gedaan bij beslissing van heden. Voor de voorgeschiedenis van de onderhavige klacht wordt verwezen naar Alinea 2 van de beslissing in de klachtzaak tegen [M] die voor dat doel integraal aan deze beslissing is gehecht.

1.5 Bij brief d.d. 11 januari 2011 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. Zij heeft die klacht opnieuw geformuleerd c.q. verder uitgewerkt in haar brief van 22 maart 2011.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk ver-wijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a) het onbetamelijke gedrag van [M] jegens klaagster dat onderwerp is van de tegen hem gerichte klacht heeft bestendigd door geen afstand te nemen van diens stellingen in de procedure, niet in te grijpen en mede in zijn naam het onbetamelijke gedrag van [M] te laten etaleren;

b) hoewel hij als deken en als voorzitter van de maatschap de aangewezen persoon was om zich te beijveren te voorkomen dat de vereffening van de maat-schap zou escaleren, zulks heeft nagelaten.

c) na haar vertrek uit de maatschap per 1 januari 2010 klaagster aansprakelijk heeft gehouden voor de omzet die hij over 2010 en 2011 zou derven ten gevolge van het dekenaat. Klaagster acht het kennelijk onredelijk van verweerder om te suggereren dat zij zich zou hebben verbonden de lasten van het dekenaat te dragen ook over de periode na haar vertrek uit de maatschap.

3 BEOORDELING

3.1 Bij de beoordeling is van belang dat het gaat om het handelen van verweerder als aandeelhouder in zijn eigen praktijkvennootschap en in [N], dus niet als advocaat. In de ogen van klaagster is mede van betekenis het feit dat verweerder in de periode dat het geschil met klaagster is ontstaan en de pro-cedure bij de rechtbank aanhangig is gemaakt deken was van de orde van advocaten in het arrondissement [X].

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline kunnen privé-gedragingen van advocaten tuchtrechtelijk van belang worden geoordeeld wanneer er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde maatstaven te laten gelden, hetzij de gedragingen voor die advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht. Wanneer het gaat om gedragingen in de relatie tussen ex-compagnons is van betekenis of die gedragingen afbreuk kunnen doen aan het vertrouwen in de advocatuur.

 Klachtonderdeel a

De raad is van oordeel dat het tuchtrecht hier op de in het geding zijnde ge-dragingen van verweerder van toepassing is nu deze gedragingen plaats-vonden in de procedure bij de rechtbank waarin hij betrokken was als een van de gedaagde maten in de advocatenmaatschap. Verweerder is niet zo maar een procespartij, hij is ook advocaat. Zijn handelen als procespartij vertoont grote verwevenheid met de advocatenpraktijk, kan daar moeilijk los van worden gezien. Klaagster is dan ook in dit onderdeel van haar klacht tegen verweerder ontvankelijk.

De beoordeling zelf is als volgt.

Dit onderdeel ziet op het feit dat verweerder [M] als advocaat voor de ge-daagden heeft laten optreden en er niet voor gewaakt heeft dat deze vol-doende distantie zou betrachten. De raad acht dat onderdeel gegrond. Ver-weerder had zich, omdat hij nu eenmaal advocaat is, en bovendien ook exact op de hoogte was van de positie en opstelling van [M] in het ontstaansproces van het conflict, van de risico’s van een optreden door [M] bewust moeten zijn en had dat moeten voorkomen. Dat, zoals de raad in de klacht tegen [M] heeft geoordeeld, bij deze sprake was van een serieus tekort aan distantie had verweerder moeten en kunnen onderkennen. De verantwoordelijkheid om te voorkomen dat de gerechtvaardigde belangen van klaagster als zijn tegenpartij in de procedure werden geschaad rustte evengoed op hem als op [M]. Dat verweerder ook nog deken was kan hier verder in het midden blijven, hier staat zijn handelen als procespartij ter beoordeling.

Klachtonderdeel b

Klaagster verwijt verweerder, dat hij, hoewel hij als deken en als voorzitter van de maatschap de aangewezen persoon was om zich te beijveren te voorkomen dat de vereffening van de maatschap zou escaleren, zulks heeft nagelaten.

Het betreft hier een uitsluitend interne kwestie tussen de ene – klaagster – en de andere – verweerder – compagnon, waar geen cliënten of andere buiten-staanders bij zijn betrokken. Er is daarom geen sprake van verwevenheid met de praktijkuitoefening die tot ontvankelijkheid van de klacht zou moeten leiden.

Uit de stukken rijst het beeld op dat klaagster en verweerder beiden over en weer in elkaar waren teleurgesteld bij het vorm geven van hun nieuwe sa-menwerking na vertrek bij [Z]. Hun prioriteiten verschilden. In de wijze waarop zij daarmee omgingen werden karakterologische verschillen manifest. Klaagster verwijt verweerder te grote inactiviteit in deze.

De raad begrijpt dat klaagster verweerder zag als de meest aangewezen functionaris om aan de-escalatie te werken, de vraag is echter of zij zulks in het bijzonder van verweerder kon verwachten. Verweerder was in deze pri-mair als maat in het geschil betrokken. Toen hij daarnaast later in de tijd, toen de verhoudingen verder waren gepolariseerd, ook nog deken werd zal het er voor hem eerder moeilijker dan makkelijker op zijn geworden om tijd en aandacht vrij te maken voor verbetering van de verhoudingen binnen de maatschap. Wanneer hij in de ogen van klaagster blijk heeft gegeven van onvermogen om polarisatie te voorkomen is dat spijtig maar dat zou indien de klacht wel ontvankelijk zou zijn geweest niet tot het oordeel tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben kunnen leiden.

Klachtonderdeel c

Of verweerder met het innemen van het standpunt dat klaagster zich zou hebben verbonden de lasten van het dekenaat te dragen ook over de periode na haar vertrek uit de maatschap kennelijk onredelijk handelt is niet ter be-oordeling van de tuchtrechter. Of klaagster voor die lasten mede aansprake-lijk is vormt onderwerp van geschil in de civiele procedure.

BESLISSING

De beslissing van de raad van discipline luidt als volgt:

klachtonderdeel a is gegrond, klachtonderdeel b niet ontvankelijk en c ongegrond.

Aan verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, E.J. Verster, P.P. Verdoorn en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.