Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2866
Zaaknummer
11-298Alk
Inhoudsindicatie
Klacht van ex-cliënt over onder meer wijze en gronden waarop verweerder zijn werkzaamheden heeft neergelegd en diens weigering om bepaalde werkzaamheden (te weten verwerking van door klager aangeleverde financiële gegevens) te verrichten. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 juni 2012
in de zaak 11-298Alk
naar aanleiding van de klacht van:
De heer
wonende te Alkmaar
klager
tegen:
Mr.
advocaat te Alkmaar
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 18 oktober 2011, door de raad ontvangen op 20 oktober 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 april 2012 in
aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
de hiervoor genoemde brief aan de raad van 18 oktober 2011 met de
stukken 1 t/m 29 zoals die zijn genoemd op de bij die brief gevoegde
inventarislijst.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft zich vanaf november 2008 laten bijstaan door verweerder in een financieel geschil dat hij heeft met zijn ex-partner. Hij wenst dat die ex-partner de helft van alle tijdens de relatie gemaakte schulden op zich neemt. Aanvankelijk werd klager bijgestaan door een andere advocaat. Bij gelegenheid van de opvolging door verweerder is de aan klager verleende voorwaardelijke toevoeging gemuteerd en op naam van verweerder gezet.
2.2 Begin maart 2009 kondigde de ex-partner van klager een kort geding aan. Daarvoor heeft verweerder een nieuwe toevoegingsaanvraag ingediend. Het aanvraagformulier daarvoor heeft verweerder gedeeltelijk voor klager ingevuld en bij brief van 5 maart 2009 aan klager toegezonden, met het verzoek voor verdere invulling en ondertekening zorg te dragen. De aanvraag voor een tweede toevoeging is bij beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 19 maart 2009 afgewezen op de grond dat het inkomen van klager te hoog was. Tussen klager en verweerder is vervolgens afgesproken dat geen bezwaar zou worden ingesteld tegen de afwijzing en dat verweerder de werkzaamheden voor het kort geding op betalende basis zou verrichten.
2.3 In september 2009 heeft klager verweerder laten weten dat hij een toevoeging voor het kort geding had moeten krijgen omdat hij co-ouderschap had en hij in de aanvraag ten onrechte was aangemerkt als alleenstaand. Op verzoek van klager heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand schriftelijk om herziening van de afwijzende beslissing verzocht. Het verzoek om herziening is afgewezen. Vervolgens heeft klager zelf contact met de Raad voor Rechtsbijstand gezocht en gedaan gekregen dat alsnog een toevoeging voor het kort geding aan hem werd verstrekt. Verweerder heeft daarop het reeds door klager aan hem betaalde honorarium direct aan klager terugbetaald.
2.4 In het kort geding vorderde de ex-partner van klager afgifte van inboedelzaken en heeft klager een vordering in reconventie ingesteld. Klager heeft dit kort geding (in conventie en in reconventie) verloren. Bij brieven van 6, 7 en 16 april 2009 heeft verweerder klager verzocht hem stukken toe te zenden ter onderbouwing van zijn stellingen. Aan dit verzoek heeft klager niet voldaan.
2.5 In mei 2010 heeft verweerder klager telefonisch opnieuw verzocht hem stukken aan te leveren opdat er een dagvaarding voor de bodemprocedure kon worden opgesteld. Klager heeft verweerder toen laten weten wegens psychische problemen er niet aan toe te komen om de stukken te verwerken.
2.6 Verweerder heeft vervolgens een conceptdagvaarding voor de bodem-procedure opgesteld en die op 29 juli 2010 aan klager toegezonden, met het verzoek dat concept van commentaar te voorzien en hem een schematisch en onderbouwd overzicht aan te leveren ter zake de vraag hoe partijen hun financiële handel en wandel ten tijde van hun samenleving vorm hadden gegeven. In september 2010 heeft klager op het kantoor van verweerder een ordner met financiële informatie afgegeven.
2.7 Tijdens een telefoongesprek op 6 oktober 2010 heeft verweerder klager te kennen gegeven dat de door verweerder verzochte informatie niet op de juiste wijze was aangeleverd. Klager gaf daarop te kennen dat verweerder op basis van die informatie de dagvaarding moest kunnen opstellen en bleef daarbij, waarop verweerder klager te kennen heeft gegeven niet langer voor hem te willen optreden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
(a) verweerder ten onrechte heeft geweigerd om de door klager aangeleverde informatie te ordenen en uit te zoeken;
(b) hij zich denigrerend en grievend heeft uitgelaten door de aangeleverde informatie te betitelen als "map met bonnetjes";
(c) hij zich op onjuiste gronden en op een onjuiste wijze aan zijn taken heeft onttrokken;
(d) verweerder een fout zou hebben gemaakt bij het indienen van de toevoegingsaanvraag voor het kort geding door over het hoofd te zien dat klager als co-ouder zou moeten worden aangemerkt;
(e) verweerder klager ten onrechte zou hebben gewezen op het voorwaardelijk karakter van de eerste toevoeging;
(f) de door verweerder opgestelde urenspecificatie niet juist is.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.2 Klager lijkt in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist.
4.3 Ter discussie staat hier in hoeverre een advocaat gehouden is zichzelf een beeld te vormen van de financiële huishouding die zijn cliënt gedurende een periode van ongeveer acht jaar met zijn ex-partner heeft gevoerd.
4.4 De verzoeken van verweerder aan klager om de benodigde financiële gegevens geordend en schematisch aan te leveren en de concept-dagvaarding van commentaar te voorzien, zijn geen onredelijk verzoeken en zijn door verweerder tijdig aan klager gedaan. Klager kan niet van verweerder verlangen dat hij aan de hand van bonnen en andere financiële bescheiden reconstrueert hoe partijen hun financiële huishouding geregeld hadden. Verweerder mag hierbij van enige zelfwerkzaamheid van zijn cliënt uitgaan. Niet weersproken is dat de ordner met gegevens aan verweerder is verstrekt zonder een overzicht daarbij, en dat bovendien een commentaar op de conceptdagvaarding ontbrak. Dit betekent dat verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld door van klager nadere zelfwerkzaamheid te verlangen en hem dat te laten weten.
Gedragsregel 29 waar klager naar verwijst, maakt dat niet anders. Weliswaar kan van de advocaat worden verwacht dat hij actief meewerkt aan het verzamelen van informatie, maar niet kan van hem worden verwacht dat hij ongestructureerd aangeleverde informatie ordent.
Ad klachtonderdeel b)
4.5 Ten aanzien van de beweerdelijk gemaakte opmerkingen dat het betrof een "map met bonnetjes", merkt de raad op dat, zo er al kan worden vastgesteld dat verweerder deze kwalificatie inderdaad heeft gemaakt, een dergelijke opmerking niet kan worden beoordeeld als denigrerend of onnodig grievend.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, zodat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Blijkens hetgeen partijen hebben aangevoerd, heeft verweerder ruimschoots aan deze eis voldaan. Verweerder heeft zich niet op een ongelegen moment teruggetrokken. De dagvaarding was ten tijde van de terugtrekking immers nog niet uitgebracht en de zaak was op dat moment ook niet bijzonder spoedeisend. Klager heeft de tijd gekregen om desgewenst een nieuwe advocaat te vinden, waar hij, zo begrijpt de raad, ook in is geslaagd. Klager heeft nog aangevoerd dat de vertrouwensbasis wat hem betreft nog intact was. De raad is echter van oordeel dat verweerder redelijkerwijs kon menen dat het vereiste vertrouwen was komen te ontbreken in het licht van het meningsverschil dat zich in het gesprek op 6 oktober 2010 ontvouwde en de eerder gerezen meningsverschillen, zoals die waarop de klachtonderdelen d) en e) betrekking hebben. Dit voert tot de conclusie dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ad klachtonderdeel d)
4.7 Ten aanzien van de toevoegingsaanvraag voor het kort geding stelt de raad vast dat het desbetreffende aanvraagformulier door verweerder in concept aan klager is toegezonden, met het verzoek het formulier waar nodig verder aan te vullen en te ondertekenen. Op het aanvraagformulier had verweerder ingevuld dat klager alleenstaande was, zoals ook door de eerdere advocaat was ingevuld op het aanvraagformulier voor de reeds verkregen toevoeging.
4.8 Allereerst is niet gebleken dat dit gegeven onjuist was. Klager heeft geen gegevens verstrekt – wat in het licht van het debat tussen partijen op dit punt wel op zijn weg had gelegen – waaruit blijkt dat een of meer van zijn kinderen hun hoofdverblijf bij hem hadden. Het enkele feit dat de Raad voor Rechtsbijstand klager uiteindelijk alsnog een toevoeging heeft toegekend is – in het licht van de gemotiveerde betwisting van verweerder op dit punt – niet voldoende om aan te nemen dat klagers kinderen hun hoofdverblijf bij klager hadden. Reeds daarom is klachtonderdeel d) ongegrond.
4.9 Bovendien is, indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat de kinderen van klager hun hoofdverblijf bij hem hadden, zonder een nadere toelichting – die ontbreekt – niet duidelijk op grond waarvan verweerder dit had moeten weten. Klager had zelf bij controle van de conceptaanvraag kunnen en moeten nagaan of de daarin opgenomen informatie juist en volledig was.
Ad klachtonderdeel e)
4.10 Klager voert voorts nog aan dat verweerder hem ten onrechte heeft gewaarschuwd dat de toevoeging mogelijk nog ingetrokken kon worden indien klager de zaak tegen zijn ex-partner zou winnen en hem ten onrechte heeft geadviseerd het voeren van de procedure in heroverweging te nemen omdat de kosten de baten uiteindelijk zouden kunnen overstijgen. De raad is van oordeel dat dit advies niet kennelijk onjuist is. Integendeel, het is de taak van de advocaat om de cliënt te wijzen op de mogelijkheid van intrekking van een voorwaardelijk verleende toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand.
Ad klachtonderdeel f)
4.11 Klager brengt ten slotte naar voren dat er volgens hem dubbele uren zijn geschreven door verweerder. De raad oordeelt dat zulks niet is komen vast te staan. Het enkele feit dat verweerder zich bereid heeft verklaard twee uren niet in rekening te brengen als de toevoeging wordt ingetrokken, betekent nog niet dat verweerder die uren te veel heeft geschreven.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G.J.W. Pulles, H.C.M.J. Karskens, L. Hamer, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl