Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2790

Zaaknummer

R. 3685/11.87

Inhoudsindicatie

Klacht behelst meerdere verwijten, waaronder dat de advocaat heeft verzuimd deugdelijk en schriftelijk over de aanpak en voortgang van de zaak te communiceren, dat de verstrekte declaraties onvoldoende gespecificeerd zijn, ook na uitdrukkelijk verzoek, en dat de belangenbehartiging niet naar behoren is geweest.

Inhoudsindicatie

De advocaat is tekort geschoten in zijn verplichting om belangrijke afspraken en feiten schriftelijk te bevestigen. Dit had behoren plaats te vinden zeker nu de advocaat in eerste aanleg en in hoger beroep zowel in de bodemzaak als in kort geding heeft geprocedeerd. Over de stand en het verloop van de procedure is voldoende gecommuniceerd. Het niet tijdig indienen van een memorie kan de advocaat in de gegeven omstandigheden niet worden verweten; hij heeft de nog over te leggen stukken bij schriftelijk pleidooi in het geding gebracht. Ook overigens niet gebleken dat de advocaat in de belangenbehartiging tekort is geschoten. De op verzoek van klagers verstrekte specificatie van de declaraties geeft onvoldoende inzicht in de opbouw van de declaraties.

Inhoudsindicatie

Klacht in onderdelen gegrond; enkele waarschuwing.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij ongedateerde brief, bij de Raad van Toezicht ontvangen op 7 september 2010, hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 11 april 2011.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 9 januari 2012, alwaar klaagster, vergezeld van mr. B., advocaat te H. en verweerder zijn verschenen.

 

FEITEN

2.1 Vanaf 2004 heeft verweerder klagers bijgestaan in een geschil met de heer B en/of diens onderneming. Het geschil had betrekking op de verkoop door klagers van een onroerende zaak aan de heer B en op de aankoop door klagers van een ander onroerend goed.

2.2 Het geschil was ontstaan doordat de heer B zich beriep op ontbinding van de koopovereenkomst wegens dwaling.

2.3 Verweerder heeft namens klagers een vordering in kort geding tegen de wederpartij aanhangig gemaakt. Hierbij zijn de vorderingen van eisers afgewezen.

2.4 Vervolgens heeft verweerder namens klagers een bodemprocedure aangespannen. In de bodemprocedure zijn de vorderingen van klagers afgewezen.

2.5 Hierna heeft verweerder namens klagers zowel tegen het kort gedingvonnis als tegen het vonnis in de bodemzaak hoger beroep ingesteld. In hoger beroep zijn getuigen gehoord. Daarna heeft verweerder schriftelijk pleidooi gevoerd, waarbij hij stukken in het geding heeft gebracht.

2.6 Het gerechtshof heeft bij arrest van 1 juni 2010 beide vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.

2.7 Verweerder heeft klagers op hun verzoek specificaties van zijn declaraties gestuurd. Deze specificaties werden door klagers onvoldoende bevonden.

2.8 De werkzaamheden van verweerder zijn omstreeks juni 2010 geëindigd.

KLACHT

3.1 De klacht behelst de volgende verwijten:

a. verweerder heeft verzuimd zorg te dragen voor een deugdelijke communicatie met klagers, door klagers niet, althans niet voldoende, (op schriftelijke wijze) op de hoogte te houden ten aanzien van de stand waarin het geding zich bevond, de te volgen strategie, een eventueel te treffen minnelijke regeling en de aan het voorgaande verbonden risico’s;

b. verweerder heeft verzuimd zorg te dragen voor het vergaren van bewijsmiddelen, ondanks dat klagers nadrukkelijk hadden aangegeven dat bij de Gemeente Westland relevant bewijs opgevraagd zou kunnen worden. Klagers hebben uiteindelijk zelf zorg gedragen voor het opvragen van de bewuste gegevens. Verweerder heeft echter wel te dier zake gedeclareerd, als ware hij degene die de bewijsstukken heeft opgevraagd;

c. verweerder heeft declaraties doen uitgaan die onvoldoende gespecificeerd zijn. Vervolgens heeft verweerder verzuimd, na daartoe uitdrukkelijk door klagers te zijn verzocht, de nota’s alsnog op voldoende wijze te specificeren. Derhalve heeft verweerder niet op deugdelijke wijze gereageerd op inhoudelijke bezwaren van klagers ten aanzien van de door verweerder gehanteerde wijze van declareren;

d. verweerder heeft verzuimd de met klagers gemaakte afspraken aangaande de behandeling van hun zaak schriftelijk te bevestigen;

e. verweerder heeft verzuimd tijdig een memorie na enquête in te dienen en heeft verzuimd zorg te dragen voor een deugdelijke communicatie met klagers dienaangaande;

 

VERWEER

4. Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Verweerder heeft zich erop beroepen dat een deel van de klacht betrekking heeft op feiten en omstandigheden uit 2004 en een klein deel uit 2005.

Verweerder stelt dat de klacht in zoverre te laat is ingediend en dat klagers in zoverre niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, althans dat hun klachten ongegrond dienen te worden verklaard.

5.2 De Raad verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens tijdsverloop. Overwogen wordt dat de klacht in alle onderdelen betrekking heeft op de werkzaamheden van verweerder in één voor klagers behandelde zaak, die is aangevangen in 2004 en terzake waarvan de werkzaamheden zijn beëindigd in 2010. Niet lang daarna hebben klagers hun klacht ingediend. Verweerder heeft gesteld dat in en na april 2004 “de zaak in de steigers is gezet” en dat daarna conform het besprokene is gehandeld. De klacht heeft juist mede betrekking op bezwaren van klagers die in die latere fase zijn gerezen en zijn terug te voeren op hun bezwaar dat afspraken en informatie over de zaak in de beginfase niet schriftelijk zijn vastgelegd.

5.3 De Raad acht klagers aldus ontvankelijk in de klacht. Deze zal hierna in zijn onderdelen worden beoordeeld.

Klachtonderdelen a, d en e

5.4 Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen zal de Raad deze gezamenlijk behandelen.

5.5 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

5.6 Tegenover het verwijt in dit klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat hij in de eerste besprekingen behandelafspraken met klagers heeft gemaakt. In de woorden van verweerder is de behandeling van het geschil met de wederpartij toen “in de steigers gezet”. Volgens verweerder is daarna gehandeld ter uitvoering van de bij aanvang gemaakte afspraken.

5.7 De Raad is van oordeel dat verweerder tekort is geschoten in zijn verplichting om belangrijke afspraken en feiten in zijn relatie tot klagers schriftelijk te bevestigen. Uit het verweer blijkt dat er circa tien besprekingen zijn gevoerd. Van geen enkele daarvan heeft verweerder een schriftelijke bevestiging van het besprokene aan klagers gestuurd.

Schriftelijke verslaglegging had in de gegeven omstandigheden behoren plaats te vinden, zeker wanneer wordt gelet op het feit dat verweerder zowel in kort geding in eerste aanleg en hoger beroep, als in de bodemzaak in eerste aanleg en hoger beroep heeft geprocedeerd. De Raad acht weliswaar niet onaannemelijk dat verweerder de strategie met klagers heeft besproken, maar dat neemt niet weg dat verweerder deze schriftelijk aan klagers had behoren te bevestigen.

Het ontbreken van schriftelijke vastlegging heeft geleid tot een geschil met klagers over de aanpak en de genomen maatregelen, zoals ten aanzien van het verwijt van klagers dat geen risicoanalyse is gemaakt en dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld buiten hen om. Mutatis mutandis geldt hetzelfde ten aanzien van het verwijt van klagers dat geen regeling is voorgesteld of besproken. Ook omtrent de gang van zaken rond het al dan niet nemen van de memorie na enquête ontbreekt schriftelijke communicatie van verweerder, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot geschil.

5.8 Verweerder heeft aangevoerd dat klagers zijn te beschouwen als professionele partij in het zakenverkeer, waarbij verweerder heeft gewezen op het feit dat klagers “een groot tuinbouwbedrijf exploiteren en derhalve zeer wel op de hoogte zijn c.q. moeten zijn van zaken als de onderhavige”. De Raad acht dit verweer niet doeltreffend omdat daarmee nog niet is gezegd dat  klagers ook ervaren zijn in juridische en rechtsvorderlijke aangelegenheden.

5.9 In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook gegrond. Voor het overige is het klachtonderdeel ongegrond. In dat verband wordt nog het volgende overwogen.

5.10 Uit het dossier blijkt dat verweerder regelmatig schriftelijk met klagers  heeft gecommuniceerd over de stand en het verloop van de procedure. De Raad acht dit voldoende.

5.11 Wat het niet indienen van de memorie na enquête betreft heeft verweerder toegelicht dat hij de benodigde stukken voor die memorie niet op tijd ter beschikking had en dat hij geen nader uitstel voor het indienen van de memorie kon verkrijgen. Verweerder heeft voorts toegelicht dat hij de gewenste stukken, nadat hij ze had verkregen, toch in het geding heeft kunnen brengen door het aanvragen en voeren van schriftelijk pleidooi. Deze gang van zaken is door klagers niet dan wel onvoldoende weersproken.  Dat verweerder niet tijdig de memorie na enquête heeft ingediend kan hem onder deze omstandigheden niet worden verweten.

5.12 Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen a, d en e gedeeltelijk gegrond.

Klachtonderdeel b

5.13 Op grond van de wederzijdse stellingen van partijen en het dossier is niet komen vast te staan dat verweerder bij het vergaren van bewijsmiddelen kennelijk onjuist is opgetreden of heeft geadviseerd, waardoor de belangen van klagers werden geschaad of konden worden geschaad. Verweerder heeft naar het oordeel van de Raad voldoende inspanningen geleverd om bij de gemeente Westland het relevante bewijs te verkrijgen. Dat klagers de verlangde bewijsstukken uiteindelijk via hun eigen (politieke) kanalen hebben bemachtigd doet daaraan niet af.

5.14 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.15 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt als uitgangspunt de regel dat de advocaat een specificatie van de declaraties dient te verstrekken indien de cliënt daarom vraagt.

5.16 Uit het dossier blijkt dat, nadat klagers om specificatie van de declaraties hadden verzocht, verweerder enkel heeft vermeld hoeveel uren hij aan welke werkzaamheden heeft verricht en dan nog alleen betreffende het openstaande bedrag van afgerond € 9.200,--.

De verrichte werkzaamheden zijn niet qua aard, datum, omvang en uurtarief gespecificeerd.

5.17 De Raad is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder klagers onvoldoende inzicht heeft gegeven in de opbouw van zijn declaraties.

5.18 Voorts is de Raad van oordeel dat verweerder niet naar behoren op de bezwaren van klagers tegen de declaraties heeft gereageerd, nu verweerder hen niet heeft gewezen op de terzake bestaande regelingen. De Raad merkt op dat verweerder ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan zijn toezegging om zijn declaraties ter begroting in te dienen.

5.19 Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

MAATREGEL

6. De Raad acht, gelet op de aard en de ernst van de gegrond bevonden klachtonderdelen, de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 verklaart de klachtonderdelen a, d en e gedeeltelijk gegrond;

 verklaart klachtonderdeel c gegrond;

 legt verweerder als maatregel op een enkele waarschuwing;

 verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. P. Kamminga, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgespro¬ken ter openbare zitting van 5 maart 2012.

 

griffier          voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli¬ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.