Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3826
Zaaknummer
R. 3747/11.149
Inhoudsindicatie
Verzet. Niet in kopie toezenden Borgersbrief niet klachtwaardig. Vermelding van reeds bekend feit in de Borgersbrief toegestaan en niet onnodig grievend. aan wederpartij. Geen gronden aangevoerd anders dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 5 augustus 2011 met kenmerk K135 2010/2011 ab/kme, door de raad ontvangen op 5 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 19 augustus 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 23 augustus 2011 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 30 augustus 2011, door de raad ontvangen op 31 augustus 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2012 in aanwezigheid van klager, verweerster en haar raadsman mr. H.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 30 augustus 2011.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Bij brief van 28 oktober 2009 heeft klager verweerster verzocht hem bij te staan in een cassatie tegen een beslissing van het gerechtshof ’s-Gravenhage.
2.2 Bij brief van 13 november 2009 heeft verweerster klager medegedeeld dat het haar vanwege een tegenstrijdig belang niet vrij staat klagers zaak in behandeling te nemen.
2.3 Verweerster behartigde in de cassatieprocedure de belangen van de voormalig echtgenote van klager.
2.4 De Advocaat-Generaal heeft op 5 november 2010 geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof en verwijzing.
2.5 Bij e-mail van 15 november 2010 heeft de advocaat van klager verweerster als volgt bericht:
”In bovengenoemde zaak, loopt ook een geding in feitelijke instantie, waarin uw cliënte wordt bijgestaan door mr. L. [red.]
Deze heeft aan de rechtbank meegedeeld, dat u n.a.v. de conclusie AG een reactie zou hebben ingezonden aan de Hoge Raad. U wilt mij daar wel omgaand een afschrift van toesturen en spoedheidshalve ook nu direct mailen?”
2.6 Verweerster heeft de advocaat van klager dezelfde dag per e-mail bericht:
“Het moge voor zich spreken dat zodra de reactie CPG (die inderdaad in de pen zit) door mij feitelijk is ingediend bij de Hoge Raad u daarvan per omgaande een afschrift ontvangt. Dat is echter nu nog niet het geval, dus ik kan aan uw verzoek niet voldoen. Ik denk dat er sprake is van een misverstand als u van mr. L. [red.] heeft begrepen dat de reactie al aan de Hoge Raad is gestuurd. Overigens kan het best zo zijn dat ik haar heb gezegd dat ik voornemens was voor indiening binnen deze week zorg te dragen, maar daar is het nog niet van gekomen.”
2.7 Bij brief van 19 november 2010 heeft verweerster aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden een reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal van 5 november 2010 doen toekomen.
2.8 De Hoge Raad heeft op 24 december 2010 arrest gewezen.
2.9 Bij brief met bijlagen van 21 februari 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij:
a. haar brief van 19 november 2010 aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden niet in kopie aan klagers advocaat heeft doen toekomen;
b. met de inhoud van haar brief van 19 november 2010 voornoemd heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht in al haar onderdelen.
Ad klachtonderdeel a.
4.2 Verweerster stelt de brief van 19 november 2010 wel degelijk dezelfde dag in kopie aan de advocaat van klager te hebben gezonden. Zodra zij melding heeft ontvangen van de advocaat van klager dat hij de bewuste brief niet had ontvangen, heeft zij daarop prompt en adequaat gereageerd door hem opnieuw een kopie toe te sturen.
Ad klachtonderdeel b.
4.3 Verweerster stelt ten aanzien van de inhoud van de brief van 19 november 2010 dat zij de daarin bedoelde feiten niet als door de rechter vastgestelde feiten heeft gepresenteerd maar dat zij aansluiting heeft gezocht bij een ten behoeve van de partijen door Prof. M. gegeven bindend advies. Het is aan de Hoge Raad om te bepalen of inhoud en omvang van de brief in kwestie in strijd is met de goede procesorde. Dat heeft hij niet gedaan maar als dat al anders zou zijn dan zou daarmee nog niet gegeven zijn dat klachtwaardig is gehandeld.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat datgene dat door de plaatsvervangend voorzitter als klachtonderdeel a. is aangemerkt, door klager niet als klacht is bedoeld. De formulering van de klacht biedt steun aan deze lezing en de raad zal zich daarover dan ook niet uitlaten.
5.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de
beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter ten aanzien van de resterende klachtonderdelen. Door klager zijn in het verzet geen gronden aangevoerd anders dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.
5.3 Voor de beoordeling van de klacht en de gegrondheid van het verzet acht de raad in de eerste plaats van belang dat verweerster heeft gesteld dat zij destijds per gelijke post een kopie van de Borgersbrief aan de advocaat van klager heeft gezonden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit niet zo is. Dat de advocaat van klager die kopie toen mogelijk niet heeft ontvangen maakt dat niet anders. Bovendien is niet gebleken dat klager daardoor in zijn verdediging is geschaad. Dit klemt te meer nu partijen niet op elkaars Borgersbrief mogen reageren.
5.4 Voorts acht de raad van belang dat zowel in het bindend advies van prof. M. als in de rechtbankprocedure met zoveel woorden melding is gemaakt van de aanwezigheid van een Zwitserse bankrekening. De vermelding daarvan in de Borgersbrief was dus geen nieuw feit en evenmin onnodig grievend. Het feit dat die bankrekening - zoals klager desgevraagd heeft gesteld - tot de nalatenschap van zijn vader behoort, maakt dat niet anders.
6 BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. E.J. van der Wilk, P.J.E.M. Nuiten, G.J. Schipper, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.