Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2574

Zaaknummer

6134

Inhoudsindicatie

Klacht van collegaadvocaat dat verweerder een gedetineerde cliënt had "afgetroggeld". gegrond, berisping.

Uitspraak

Beslissing van 12 maart 2012

in de zaak 6134

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 6 juni 2011,  gewezen  onder nummer 10-255A, aan partijen toegezonden op 6 juni 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd. 

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juni 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster, ter griffie van het hof ingekomen op 24 augustus 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 januari 2012, waar klaagster en (verlaat) verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

Verweerder een strafzaak van klaagster heeft “afgetroggeld” door de cliënt van klaagster te bezoeken in de penitentiaire instelling waar hij op dat moment verbleef, zonder voorafgaand een overnameverzoek te doen aan klaagster, dan wel aan de advocaat die de zaak aan klaagster had overgedragen.

4 FEITEN

4.1 Op of omstreeks 18 september 2009 is verweerder in contact gekomen met de heer S., die op dat moment van een ernstig strafbaar feit werd verdacht en in een penitentiaire instelling verbleef. Verweerder begreep uit dit telefonisch contact dat de heer S. door een andere advocaat, mr. Van K., werd bijgestaan. Op 25 september 2009 heeft verweerder de heer S. in de penitentiaire inrichting bezocht. Bij die gelegenheid heeft verweerder de heer S. een machtiging laten ondertekenen, waarin deze verweerder machtigt om zijn strafzaak over te nemen en hem verder bij te staan in de strafzaak.

4.2 Aanvankelijk werd de heer S. bijgestaan door mr. Van K., die de zaak op enig moment heeft overgedragen aan klaagster. Klaagster heeft de heer S. op 2 oktober 2009 in de penitentiaire instelling waar hij verbleef bezocht. In dat gesprek heeft klaagster vernomen dat de heer S. kort daarvoor was bezocht door een mannelijke advocaat, van wie de heer S. zich de naam niet kon herinneren.

4.3 Op 8 oktober werd klaagster benaderd door een kantoorgenoot van mr. Van K., tijdens de vakantie van mr. Van K., in verband met ontvangen faxbrieven van verweerder aan mr. Van K. van 2 en 7 oktober 2009. Daarin kondigde verweerder aan de heer S. te zullen bezoeken in verband met de door de heer S. gewenste overname van zijn strafzaak.

4.4 Bij fax van 8 oktober 2009 heeft de kantoorgenoot van mr. Van K. verweerder bericht dat de strafzaak was overgedragen aan klaagster. Per fax van eveneens 8 oktober 2009 heeft klaagster aan verweerder bevestigd dat zij nog steeds voor de heer S. optrad en dat zij ervan uitging dat verweerder zich niet meer met hem in contact zou stellen. Klaagster heeft haar werkzaamheden aan de strafzaak vervolgens voortgezet.

4.5 Omstreeks 15 oktober 2009 is contact geweest tussen verweerder en de werkgever van de heer S., waarin de overname van de strafzaak door verweerder onderwerp van gesprek is geweest.

4.6 Op 15 oktober 2009 heeft de heer S. klaagster aangegeven voortaan bijgestaan te willen worden door verweerder, waarna klaagster het dossier aan verweerder heeft overgedragen.

5 BEOORDELING

5.1 De grieven van verweerder richten zich, zo begrijpt het hof, tegen de gegrond verklaring van de klacht en de opgelegde maatregel.

5.2 Verweerder voert ten aanzien van de klacht aan dat hij telefonisch is benaderd door de heer S. met het verzoek hem te bezoeken. De heer S. vertelde hem dat mr. Van K. zijn advocaat was. Verweerder heeft de heer S. in het eerste telefoongesprek uitdrukkelijk verzocht mr Van K. op te hoogte te brengen van zijn verzoek aan verweerder. Vervolgens heeft hij de heer S. bezocht. De heer S. heeft nimmer de naam van klaagster genoemd, waardoor verweerder mocht menen zich tot mr. Van K. te moeten wenden, hetgeen hij gedaan heeft bij fax van 2 en 7 oktober 2009. Met deze faxen meent verweerder wel degelijk een overname verzoek te hebben gedaan.

5.3 Het hof overweegt als volgt.  Met betrekking tot het overnemen van de strafzaak van een gedetineerde cliënt aan wie een andere advocaat is toegevoegd, heeft, volgens vaste jurisprudentie van dit hof,  te gelden dat de advocaat die wordt gevraagd de zaak over te nemen en die de verdachte wenst te bezoeken, de toegevoegde advocaat daarvan tijdig, voorafgaand aan het bezoek, in kennis dient te stellen. Indien de toegevoegde advocaat meedeelt daarvoor geen toestemming te verlenen, mag die mededeling niet zonder meer worden genegeerd, maar behoort in overleg tussen de advocaten naar een oplossing te worden gezocht. Indien dat overleg niet tot overeenstemming leidt, kan de tussenkomst van de deken worden ingeroepen.

5.4 Vaststaat dat klaagster, althans mr. Van K., de behandelend advocaat was en geacht moet worden aan de heer S. te zijn toegevoegd als advocaat op het moment dat verweerder de heer S. op 25 september 2009 bezocht in de penitentiaire inrichting. Verweerder heeft voorafgaand aan zijn bezoek aan de heer S. noch met klaagster, noch met mr. Van K. contact opgenomen. Verweerder heeft door dit na te laten zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Aan dit oordeel doet niet af dat verweerder de heer S. in het telefoongesprek dat hij op 18 september 2009 met hem voerde, heeft gezegd, dat hij mr. Van K. op de hoogte moest stellen van zijn verzoek aan verweerder, nu dit de verplichting van verweerder zich, voorafgaande aan zijn bezoek aan de heer S. in de penitentiaire inrichting, in verbinding te stellen met de toegevoegd advocaat niet wegneemt. Ook het gegeven dat verweerder eerst naderhand is gebleken dat niet mr. Van K. maar klaagster de behandelend advocaat was, doet aan het oordeel van het hof niet af, nu, indien verweerder wel tijdig contact had opgenomen met mr. Van K., deze hem had kunnen informeren dat klaagster inmiddels de zaak had overgenomen, zodat verweerder voorafgaande aan zijn bezoek klaagster van zijn voornemen in kennis had kunnen stellen. De verwijzing van verweerder naar de door hem aan mr. Van K.  gestuurde faxen van 2 en 7 oktober 2009 is voor het hiervoor gegeven oordeel van het hof niet relevant nu deze faxen dateren van na het bezoek van verweerder aan de heer S. op 25 september 2009. Overigens is de opmerking van verweerder dat op deze faxen geen reactie volgde feitelijk onjuist nu zowel van de zijde van het kantoor van mr. Van K. als van de zijde van klaagster bij fax van 8 oktober 2009 is gereageerd. De klacht is derhalve, zoals ook door de raad geoordeeld, gegrond.

5.5 Ten aanzien van de strafmaat heeft verweerder aangegeven de door de raad opgelegde maatregel van berisping buitenproportioneel te achten. Verweerder is van mening dat de raad te weinig rekening heeft gehouden met het gegeven dat hij sedert 1977 als advocaat werkzaam is, in zijn arrondissement bekend staat als een collegiale, ijverige en sociale advocaat en het eerst de tweede keer was dat er een zaak tegen hem door de raad werd behandeld. Het hof ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen reden om te komen tot een andere strafmaat dan die door de raad gehanteerd. Verweerder heeft zijn grief tegen de overweging van de raad dat verweerder als reactie op de klacht van begin af aan de aanval heeft gezocht ter zitting ingetrokken. Het hof onderschrijft deze overweging van de raad en constateert dat verweerder ook in de procedure bij het hof (ongefundeerde) verwijten maakt aan het adres van klaagster en op onderdelen minst genomen een gekleurde voorstelling van zaken heeft gegeven, zonder dat blijkt dat verweerder  daadwerkelijk verantwoording wil nemen voor zijn handelen in deze. Alle omstandigheden, waaronder de ernst van het verwijt dat verweerder treft, in aanmerking nemende acht het hof de door de raad opgelegde maatregel van berisping zonder meer op zijn plaats.

5.6 De beslissing van de raad zal dan ook worden bekrachtigd.   

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  bekrachtigt de beslissing van de raad van Discipline in het ressort Amsterdam

                        van 6 juni 2011 gewezen onder nummer 10-255A.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, A.D.R.M. Boumans, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2012.