Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3571

Zaaknummer

12-71

Inhoudsindicatie

het  wijzen van getuige op een wettelijke geheimhoudingsplicht kan niet als intimidatie van de getuige worden aangemerkt.

Uitspraak

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak 12-71

van de op 11 juni 2012 in het openbaar gehouden behandeling van de klacht van:

de heer mr. W.

klager sub 1

de heer mr. M.

klager sub 2

nader te noemen:

klagers

tegen:

de heer mr. R.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 april 2012 met kenmerk K 12/138, door de raad ontvangen op 20 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 juni 2012 in aanwezigheid van klager sub 1 en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1. tot en met 9. zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder is opgetreden als de advocaat van een ondernemer. Klagers hebben in opdracht van deze ondernemer en diens zuster als notaris werkzaamheden verricht.

2.2 Tussen de ondernemer, cliënt van verweerder, en zijn zuster zijn zakelijke geschillen ontstaan die aanleiding gaven voor een gerechtelijke procedure. In deze procedure werd de ondernemer door verweerder bijgestaan.

2.3 Klagers zijn door de zuster van de cliënt van verweerder opgeroepen om als getuige op te treden in deze gerechtelijke procedure.

2.4 Bij brief van 3 augustus 2011 schreef verweerder in een brief uitgebracht per exploot aan klagers:

“In deze procedure heeft de Rechtbank te Den Bosch aan [zuster van ondernemer] opgedragen te bewijzen:

Feiten en /of omstandigheden op grond waarvan aangenomen moet worden dat Jolanda en Rutger ( in ieder geval tot begin 2007) gezamenlijk op voet van gelijk gerechtigdheid de kinderdagverblijven onder de naam [N] hebben geëxploiteerd. “

[ zuster] heeft aangegeven dat zij u als getuige zou willen horen.

Als notaris hebt u geen wetenschap van (dergelijke) feiten en/of omstandigheden die kunnen bijdragen tot het te leveren bewijs.

U wel bekende informatie betreft informatie die u in uw hoedanigheid van notaris dor [ondernemer] (direct dan wel indirect, dat wil zeggen handelende privé dan wel als vertegenwoordiger van rechtspersonen) als opdrachtgever vertrouwelijk is medegedeeld, danwel waarvan u het vertrouwelijke karakter zou moeten begrijpen. In dat verband bent u en blijft  u gebonden aan geheimhouding met betrekking  tot informatie die u is medegedeeld, dan wel waarover u de beschikking hebt (gekregen).

Cliënt, alsmede de rechtspersoon waarbij hij direct, dan wel indirect, betrokken is, hechten aan het vertrouwelijke karakter van de door u verkregen informatie en zijn dan ook niet voornemens u, in het kader van het getuigenverhoor, van de op u rustende geheimhoudingsplicht, dan wel een verschoningsrecht waarop u zich zou kunnen beroepen, te ontheffen.

Cliënt vond het van belang u nog eens expliciet op het bovenstaande te wijzen.

Mocht u voornemens zijn het standpunt in te nemen dat u niet gehouden bent aan een geheimhoudingsplicht in deze of dat u zich niet op een verschoningsrecht wilt beroepen, dan kan ik u reeds nu meedelen dat mijn cliënt daar geen genoegen mee neemt en ondermeer de kwestie met verwijzing naar het overtreden van artikel 7 van de Verordening beroeps- en gedragsregels, aan de Kamer van Toezicht zal voorleggen.”

2.5    Op 19 augustus 2011 dienden klagers een klacht tegen verweerder in bij de deken van de orde van advocaten te Arnhem.

2.6 Op 7 oktober 2011 reageerde verweerder schriftelijk naar aanleiding van deze klacht. In deze brief gaf verweerder informatie met betrekking tot de achtergrond van het geschil van de ondernemer en zijn zuster en ging hij tevens in op een kwestie waarin klager sub 1 naar oordeel van verweerder ten onrechte en halsstarrig van mening bleef dat een suppletieaangifte ter zake van onroerend goed diende te worden gedaan.

2.7 Bij brief van 22 november 2011 berichtten klagers dat verweerder zich met de inhoud van de brief van 7 oktober 2011 ook klachtwaardig jegens klagers had gedragen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) klagers als getuigen in een gerechtelijke procedure heeft getracht te intimideren c.q. te beïnvloeden

b) zich in de brief van 7 oktober 2011 op onjuiste en onheuse wijze heeft uitgelaten over klager sub 1, welke uitlatingen worden gelogenstraft door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak.

4 VERWEER

Verweerder stelt dat hij geenszins de bedoeling heeft gehad klagers te intimideren en beïnvloeden maar handelde in het belang van zijn cliënt. Ter zake van klachtonderdeel b stelt verweerder dat hij de feiten heeft gesteld zoals zijn cliënt dat heeft ervaren en dat hij een grote vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen.  

5 BEOORDELING

5.1. Klachtonderdeel a heeft betrekking op het handelen van verweerder jegens een derde, zijnde een notaris/ getuige in het kader van een door verweerder als advocaat gevoerde procedure. Klachtonderdeel b heeft betrekking op het handelen van verweerder in deze klachtprocedure.

5.2. Bij de beoordeling van het klachtonderdeel (a) stelt de raad voorop dat een advocaat bij de behandeling van de zaak voor zijn cliënt een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt, wanneer het belang van zijn cliënt dat bepaaldelijk vordert. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan ingeperkt worden waarbij geldt dat het belang van een goede beroepsuitoefening vergt dat daarbij geen onnodig nadeel of leed aan derden wordt toegebracht. In zijn algemeenheid geldt dat de advocaat zich moet onthouden van uitlatingen die als onnodig kwetsend of grievend kunnen worden aangemerkt.

5.3. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder deze norm niet overschreden. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met de brief van 3 augustus 2011 zich niet intimiderend en beïnvloedend opgesteld door klagers er op te wijzen dat door zijn cliënt wordt gehecht aan geheimhouding van informatie die voor de zaak relevant is, in het kader van de op klagers rustende geheimhoudingsplicht. Op zichzelf beschouwd kan ook de wijze van verzending van deze brief – bij exploot- niet als intimiderend worden aangemerkt.  Dit betekent dat klachtonderdeel a ongegrond is.

5.4.Met de brief van 7 oktober 2011 heeft verweerder weliswaar feiten gesteld die in een rechterlijk oordeel reeds eerder zijn gewogen en hebben geleid tot een andere afweging. Dit betekent echter niet dat met het gestelde in de brief van 7 oktober 2011 de grenzen van het tuchtrecht zijn overschreden omdat het stellen van de feiten op zichzelf beschouwd niet als kwetsend of grievend kan worden aangemerkt. Dit betekent dat klachtonderdeel b ook ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door :  mr H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, A.M.T. Weersink, P.R.M. Noppen, B.E. van der Molen,  leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.