Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2535

Zaaknummer

12-11

Inhoudsindicatie

Klacht van (oud) cliënt tegen advocatenkantoor. Klacht betreft onbehoorlijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door gebruik te maken van de algemene voorwaarden van het advocatenkantoor (zoals die destijds golden) en dat de statuten niet voldoen dan wel voldeden aan het bepaalde in de Vordering op de praktijkrechtspersoon.

Inhoudsindicatie

Klacht bij voorzittersbeslissing kennelijk niet ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

12-11

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het hofressort Arnhem

in de zaak van:

Y,

wonende te A,

klager

       gemachtigde mr. G. F. M.G. Heutink,

te A,

tegen

advocatenkantoor X,

gevestigd te A,

verder te noemen X,

en de hierna in overweging 3 te noemen

advocaten van  X,

advocaat mr. B. ten Doesschate te Utrecht.

1. Bij brief van 18 januari 2012 heeft de waarnemend-deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen de navolgende klacht ter kennis van de raad gebracht. Het betreft een klacht ingediend door mr. Heutinck namens klager. Omdat niet bleek dat mr. Heutinck - geen advocaat - gemachtigd was is op dat punt om aanvulling van het dossier gevraagd. Die aanvulling is gevolgd bij brief van 2 februari 2012, die bij de raad is ingekomen op 3 februari 2012.

2. Klager is cliënt geweest van X. Er is een geschil ontstaan over declaraties en daarover wordt geprocedeerd (en werd eerder geklaagd bij deze raad). De klacht bestaat uit acht onderdelen die staan vermeld in de aan deze beslissing gehechte bijlage.

De klacht komt er - in de kern samengevat en zonder dat daar door of namens klager verder veel uitwerking aan is gegeven - op neer dat X en de hierna te noemen advocaten van dat kantoor onbehoorlijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en handelden door gebruik te maken van de algemene voorwaarden van X (zoals die destijds golden) en dat de statuten niet voldoen dan wel voldeden aan het bepaalde in de Vordering op de praktijkrechtspersoon.

3. De klacht richt zich (mede) tegen de navolgende advocaten van X

mrs.

4. Het verweer is dat van het gestelde inbreukmakende handelen geen sprake is en dat klager geen belang heeft bij de klacht.

5. Op de klacht kan door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist.

5.1.  Ambtshalve

De klacht is door de waarnemend Zutphense deken geïnstrueerd. Eén van de hiervoor genoemde advocaten, mr. A.P.J.M. de Bruyn, is de deken van dat arrondissement. Diens naam heeft klager pas op 22 augustus 2011 (de waarnemend-deken had de behandeling van de klacht toen al ter hand genomen), tezamen met de andere namen aan de waarnemend-deken opgegeven zonder daarbij een punt te maken van hetgeen in artikel 46c lid 4 Advocatenwet is bepaald voor het geval dat tegen de deken wordt geklaagd. Dat is ook nadien (er volgde op 14 november 2011 nog een brief van de gemachtigde van klager) niet gebeurd. Aan het feit dat geen uitvoering is gegeven aan dat voorschrift, dat ertoe moet leiden dat de klacht in een dergelijk geval wordt onderzocht door de deken van een andere orde, worden geen consequenties verbonden.

5.2.  Klagers belang is in reactie op het verweer als volgt omschreven: klager "is enkele jaren lang, tot betrekkelijk korte tijd geleden, opdrachtgever/cliënt [geweest] bij de advocatenafdeling van kantoor X" en er lopen "diverse klachtprocedures" van klager tegen het kantoor en enkele daaraan verbonden advocaten. Er loopt een civiele procedure omdat X betaling verlangt van enkele openstaande declaraties en bij de raad van toezicht in Zutphen een begrotingsprocedure.

5.3.  Het staat vast dat klager cliënt is geweest van X. Aan die relatie is evenwel een einde gekomen. Voor zover de klacht zich richt tegen de algemene voorwaarden van X onderscheidt de voorzitter een periode waarin klager nog géén cliënt was, de periode waarin hij dat wél was en dan de periode waarin hij dat niet langer meer was, omdat de relatie was verbroken.

De eerste periode doet niet ter zake. Voor zover de klacht ziet op deze periode is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk

Voor de tweede en derde periode geldt dat klager in beginsel wel enig (tuchtrechtelijk relevant) belang zou kunnen hebben bij de klacht ware het niet dat hij daaraan (en die eis mag worden gesteld) géén concrete invulling heeft gegeven. Gelet op het feit dat X doende is met het incasseren van één of meer declaraties kan worden aangenomen dat klager belang heeft waar het gaat om de klachtonderdelen 1 tot en met 6. Waarom de voorwaarden van X waartegen de klacht zich in die onderdelen keert niet door de beugel zouden kunnen is verder niet uitgewerkt en de voorzitter niet zonder meer duidelijk. Voor de tuchtrechter zou het gebruik van de daar bekritiseerde condities overigens pas van belang worden als zou blijken dat zij zo bezwarend zijn dat een betamelijk handelend advocaat dergelijke condities niet zou mogen stellen of in een incassoprocedure zou mogen inroepen. Dat dat geval zich voordoet komt niet uit de verf. Of X zich met succes op deze condities kan beroepen (de voorzitter neemt maar aan dat in de civiele procedure op de algemene voorwaarden een beroep is gedaan) is een kwestie die door de civiele rechter moet worden beslist. Voor zover de klachtonderdelen 1 tot en met 6 betrekking hebben op de periode twee en drie is de klacht kennelijk ongegrond.

Voor de derde periode geldt dat klager geen tuchtrechtelijk relevant belang heeft bij het feit dat X die voorwaarden is blijven hanteren anders dan op de wijze die zo-even aan de orde kwam. Klager is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

5.4. Welk concreet belang klager heeft bij de klachtonderdelen 7 en 8 is niet zichtbaar geworden. Van belang is dat de waarnemend-deken daarover niet klaagt. Voor zover klager (of diens gemachtigde) zich de rol van censor mores heeft willen aanmeten: de voorzitter gaat daarin niet mee.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

Met betrekking tot de klachtonderdelen 1 tot en met 6:

de klacht is deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond.

Met betrekking tot de klachtonderdelen 7 en 8:

de klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

De voorzitter wijst (alle onderdelen van) de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 28 februari 2012 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het Rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 1 maart 2012.