Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3013

Zaaknummer

11-130

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft een beschikking van de rechtbank aan klagers doorgestuurd zonder uitleg te geven over de inhoud van de beschikking en het verdere verloop van de procedure.

Inhoudsindicatie

De zorgplicht van verweerster eindigde niet op het moment dat klagers via hun rechtsbijstandsverzekeraar hun vertrouwen in haar hadden opgezegd. Zolang niet vaststond dat de belangenbehartiging was overgenomen door een andere advocaat, diende verweerster de belangen van klagers te bewaken. Van verweerster mocht worden verwacht dat zij met klagers in overleg was getreden over de vraag of klagers een andere advocaat zouden inschakelen en hen tevens duidelijkheid had verschaft over de consequenties van het niet-verschijnen in de procedure. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van 4 juni 2012

in de zaak 11-130

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [ ]

wonende te [  ]

klager sub 1

de heer [ ]

wonende te [  ]

klager sub 2

samen te noemen: klagers

mevrouw [  ]

wonende te [  ]

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat

verweerder sub 1

mr. Y.

advocaat

verweerder sub 2

mr. Z.

voormalig advocaat

verweerster

samen te noemen: verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 12 oktober 2011 met kenmerk K 11/09, door de raad ontvangen op 14 oktober 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 april 2012 in aanwezigheid van klager sub 2, klaagster en de [gevolmachtigde]. Tevens zijn verweerders verschenen. Zij zijn ter zitting zijn bijgestaan door mr. H.C.J. Coumou, advocaat in Apeldoorn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

1. de brief d.d. 21 september 2010 van klagers aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

2. de brief d.d. 7 oktober 2010 van mr. M.L.A.J. Hoppenbrouwers aan verweerder sub 1 en verweerder sub 2;

3. de brief d.d. 7 oktober 2010 van mr. Hoppenbrouwers aan klagers;

4. de brief, met bijlage, d.d. 29 oktober 2010 van klagers aan mr. R.J.A. Dil

5. de brief d.d. 10 november 2010 van mr. Hoppenbrouwers aan verweerders;

6. de brief d.d. 18 november 2010 van verweerder sub 1 aan mr. Dil;

7. de brief, met bijlagen, d.d. 13 december 2010 van verweerster aan mr. Dil;

8. de brief, met bijlagen, d.d. 13 december 2010 van verweerder sub 2 aan mr. Dil;

9. de brief, met bijlagen, d.d. 14 december 2010 van verweerder sub 2 aan mr. Dil;

10. de brief d.d. 5 januari 2011 van mr. Hoppenbrouwers aan klagers;

11. de brief d.d. 14 januari 2011 van klagers aan mr. Dil;

12. de brief d.d. 18 januari 2011 van klaagster aan mr. A.P.J.M. de Bruyn, Deken te Zutphen;

13. de brief d.d. 4 maart 2011 van klagers aan mr. Dil;

14. de brief d.d. 4 maart 2011 van mr. H.C.J. Coumou aan mr. Dil;

15. de brief d.d. 17 maart 2011 van mr. Hoppenbrouwers aan mr. Coumou;

16. de brief, met bijlage, d.d. 15 april 2011 van verweerster aan mr. Dil;

17. de brief d.d. 15 april 2011 van verweerder sub 1 aan mr. Dil;

18. de brief, met bijlagen, d.d. 27 april 2011 van mr. Coumou aan mr. Dil;

19. de brief d.d. 6 juni 2011 van mr. Hoppenbrouwers aan klagers;

20. de brief, met bijlagen, d.d. 30 juni 2011 van de gevolmachtigde aan mr. Hoppenbrouwers;

21. de brief, met bijlagen, d.d. 14 juli 2011 van de gevolmachtigde aan mr. Hoppenbrouwers;

22. de brief d.d. 19 juli 2011 van mr. Hoppenbrouwers aan mr. Coumou;

23. de brief d.d. 22 augustus 2011 van verweerder sub 1 aan mr. Dil;

24. de brief d.d. 30 augustus 2011 van mr. Hoppenbrouwers aan klagers en de gevolmachtigde;

25. de brief d.d. 31 augustus 2011 van mr. Coumou aan mr. Hoppenbrouwers.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 De broer van klagers en klaagster overleed op 20 maart 2002. Als erfgenamen liet hij achter zijn moeder en zijn twee broers en drie zussen.

2.2 Op 4 augustus 2005 is moeder overleden. Als erfgenamen liet zij haar kinderen achter. Moeder heeft bij haar testament twee zoons, klagers, tot executeurs benoemd.

2.3 De achterblijvende broers en zussen hebben geprocedeerd over de nalatenschappen.

2.4 Klagers zijn door verschillende advocaten van hetzelfde advocatenkantoor bijgestaan, aanvankelijk door mr. X, nadien door verweerder sub 2 en verweerster. Klagers lieten zich in hun contacten met de advocaten en de rechtbank vertegenwoordigen door hun zwager en echtgenoot van klaagster, de [gevolmachtigde]. Zowel klagers als klaagster waren voor hun kosten van rechtsbijstand verzekerd.

2.5 Klagers waren van mening dat één zuster zich ongerechtvaardigd verrijkt zou hebben als werknemer in dienst van het taxibedrijf dat aan de overleden broer toebehoorde. De andere zuster zou via een volmacht geld aan het vermogen van moeder hebben onttrokken. Klagers hebben deze zusters in rechte betrokken. Klaagster heeft zich in deze procedure gevoegd.

2.6 De zusters hebben in deze dagvaardingsprocedure een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Op dit verweer heeft de rechtbank nog niet beslist.

2.7 In een door de rechtbank Zutphen gewezen vonnis van 23 juni 2010 is de zaak naar de rol van 4 augustus 2010 verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door klaagster.

2.8 De wederpartij heeft in deze procedure verzocht om een uitstel. Verweerster, die in deze zaak optrad voor klagers, heeft met dit uitstel ingestemd.

2.9 Naast deze procedure liep er nog een andere procedure. Door de wederpartij (de twee zusters die door klagers en klaagster in het dagvaardingsgeschil waren betrokken) was verzocht om het ontslag van klagers als executeurs in de nalatenschap van hun moeder.

2.10 In deze procedure is de zaak twee maal ter zitting behandeld. De eerste behandeling vond plaats op 23 februari 2009. Bij die zitting werden klagers bijgestaan door mr. A. Bij de tweede zitting, op 9 februari 2010, werden zij bijgestaan door verweerster, die de zaak onder regie van verweerder sub 2 had overgenomen nadat klagers hun onvrede hadden geuit over het optreden van mr. A.

2.11 De kantonrechter in Zutphen, locatie Apeldoorn, heeft bij beschikking van 9 maart 2010 het verzoek tot ontslag van de klagers als executeurs toegewezen. De kantonrechter overwoog daarbij dat klagers in de procedure te kennen hadden gegeven elk moment rekening en verantwoording te kunnen afleggen en dat zich daarom de vraag voordeed of partijen de kwestie buiten een procedure om tot een bevredigende oplossing konden brengen. De zaak is daarvoor aangehouden tot 7 juli 2010.

2.12 Bij brief van 12 maart 2010 heeft verweerster bij klagers aangedrongen op het afleggen van rekening en verantwoording. Aan dit verzoek hebben klagers geen gevolg gegeven.

2.13 Verweerders hebben klagers erop gewezen dat de rechtsbijstandsverzekeraar hierover zou moeten worden geïnformeerd omdat het niet voldoen aan het door de rechtbank gegeven bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording, negatieve gevolgen kon hebben voor de dekking die de verzekeraar bood voor de behandeling van de zaak. In dit kader heeft verweerder sub 1 een conceptbrief opgesteld geadresseerd aan rechtsbijstandsverzekeraar DAS. In dit concept stond vermeld dat zowel klager sub 1 als klager sub 2 verzekerd was bij de DAS. Nadat de [gevolmachtigd] verweerder sub 1 er per e-mail op had gewezen dat klager sub 1 niet voor rechtsbijstand was verzekerd bij de DAS (maar bij een andere rechtsbijstandsverzekeraar), heeft verweerder sub 1 deze fout gecorrigeerd.

2.14 In de beschikking van 7 juli 2010 besliste de kantonrechter dat de tegen klagers (bij verzoekschrift) aangespannen procedure zou worden voortgezet als dagvaardingsprocedure. De zaak werd daartoe verwezen naar de Rechtbank Zutphen, sector Civiel, naar de rol van 4 augustus 2010, waarbij de wederpartij werd gelast deze roldatum aan klagers aan te zeggen onder betekening van de beschikking.

2.15 Verweerster heeft de beschikking van 7 juli 2010 aan klagers doorgestuurd.

2.16 De beschikking van 7 juli 2010 is tijdig op de huisadressen van de klagers betekend. Over deze betekening hebben zij het advocatenkantoor van verweerders niet geïnformeerd. Klagers hadden op dat moment al het vertrouwen in dat advocatenkantoor opgezegd en hun rechtsbijstandsverzekeraars verzocht om de zaak aan een ander advocatenkantoor uit te besteden.

2.17 Er heeft zich geen advocaat gesteld op de rolzitting van 4 augustus 2010 namens klagers. Op 1 september 2010 heeft de rechtbank Zutphen een vonnis gewezen waarin klagers zijn veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording, onder de bepaling dat een eventueel tekort dient te worden aangezuiverd. Klagers zijn in de proceskosten veroordeeld.

2.18 Bij brief van 21 september 2010 hebben klagers zich bij de Nederlandse Orde van Advocaten beklaagd over de wijze waarop hun belangen werden behartigd door verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht, zoals ter zitting geherformuleerd, houdt in - zakelijk weergegeven - dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder sub 2 bij aanvaarding van de opdracht in strijd met de waarheid heeft aangegeven dat mr. A geen bemoeienis meer zou hebben met de zaak;

b) Het kantoor van verweerders niet adequaat heeft gereageerd toen ontdekt werd dat er mogelijk malversaties werden gepleegd kort voor het overlijden van moeder;

c) Ook nadat met verweerder sub 2 werd afgesproken dat mr. A geen bemoeienis meer zou hebben met de zaak, mr. A betrokken bleef en er handelingen werden verricht in strijd met de opdracht en wensen van de opdrachtgevers;

d) Na een gesprek met verweerder sub 2 de zaak werd overgedragen aan zijn stagiaire (verweerster), die onvoldoende deskundig en bekwaam bleek om de procedure goed voort te zetten waardoor klagers in een procedure van de executeurs [klager sub 1] en [klager sub 2 tegen zuster [   ] niet-ontvankelijk werden verklaard;

e) Verweerder sub 1 en verweerster ernstig zijn tekortgeschoten in de bijstand met betrekking tot de procedure tegen klagers  en klaagster. Beide executeurs werden door verweerster niet geïnformeerd over een procedure die door mr. Jonker tegen hen als executeurs met betrekking tot de nalatenschap van moeder aanhangig werd gemaakt. In die procedure werd een zitting bepaald op 9 februari 2010 waarover klagers niet tijdig werden geïnformeerd, terwijl noch door verweerder sub 1, noch door verweerster vooroverleg werd gepleegd. Ook bleek verweerster buiten medeweten van klagers uitstel te hebben gevraagd. Verweerster was onvoldoende voorbereid en liet klagers het woord voeren. De zwager van klagers en echtgenoot van klaagster, de [gevolmachtigde] moest onvoorbereid het woord voeren;

f) Verweerder sub 1 en verweerster zich onvoldoende deskundig van hun taak hebben gekweten door de kantonrechter niet de informatie te verschaffen waarom werd gevraagd;

g) Verweerder sub 1 de rechtsbijstandsverzekeraar nadat zijn bemoeienissen waren beëindigd onjuist heeft geïnformeerd over de gedragingen van klagers;

h) Verweerder sub 2 en verweerster tekortgeschoten zijn in hun voorlichtende taak en klagers niet op de hoogte hebben gebracht van procedures die tegen hen aanhangig werden gemaakt. Nadat de opdracht werd teruggenomen en de lopende zaken werden overgedragen aan een opvolgend raadsman bleek dat er nog een procedure aanhangig was. Bij brief d.d. 8 september 2010 werd aan de opvolgend raadsman een verstekvonnis d.d. 1 september 2010 toegezonden en bleek dat niemand zich voor klagers had gesteld ter zitting van 4 augustus 2010.

4 VERWEER

4.1 Kort weergegeven luidt het verweer van verweerder sub 1:

 Mij past geen verwijt. De [gevolmachtigde] als contactpersoon van klagers is  deugdelijk geïnformeerd en de belangen van klagers zijn adequaat behartigd.

1. Verweerder sub 1 stelt dat zijn bemoeienissen minimaal zijn geweest. Alleen tijdens afwezigheid van zijn kantoorgenote, verweerster, heeft hij contact gehad met klagers en hun woordvoerder. Het optreden van de [gevolmachtigde] als contactpersoon vormde een complicerende factor. De informatievoorziening is steeds duidelijk en onverwijld geweest.

2. Met betrekking tot het verwijt sub e kan geen sprake zijn van een gegrond verwijt. Verweerster heeft klagers tijdig geïnformeerd en heeft aangegeven dat een beroep op verweerder sub 1 gedaan kon worden. Daarop is overleg gepleegd met de [gevolmachtigde]. De [gevolmachtigde] wist van de zitting.

3. Met betrekking tot het verwijt sub g past verweerder sub 1 geen verwijt. Hij had de [gevolmachtigde] geïnformeerd over de situatie.

 4.2 Kort weergegeven luidt het verweer van verweerster:

 1. Er is deugdelijk overleg gevoerd met klagers. De dagvaarding die een rol speelt in de kwestie waar verwijt sub d op ziet, is besproken met de [gevolmachtigde] alvorens die werd uitgebracht. Ook verder past haar geen verwijt met betrekking tot het optreden in deze zaak.

 2. Met betrekking tot de verwijten sub e is geen sprake van een gegrond verwijt. De [gevolmachtigde] is steeds tijdig geïnformeerd over zittingen. Op momenten dat verweerster niet in staat was klagers te woord te staan was verweerder sub 1 beschikbaar. Tijdens de zitting van 9 februari 2010 heeft verweerster op goede gronden de [gevolmachtigde] verzocht het woord te doen. Ter voorbereiding is er ook vooroverleg geweest. De beslissing van de kantonrechter om de vordering toe te wijzen en klagers sub 1 en 2 te ontslaan als executeur  is niet aan haar optreden te wijten.

 3. Haar past ook geen verwijt met betrekking tot de rolzitting van 4 augustus 2010 genoemd in verwijt sub g. Klagers zijn niet benadeeld. De rechtbank heeft bij vonnis van 1 september 2010 bepaald dat klagers sub 1 en 2 nog drie maanden de tijd hadden om rekening en verantwoording af te leggen. Binnen die termijn was de zaak overgedragen aan de opvolgend raadsman.

 4. Mogelijk is de behandeling niet optimaal verkopen maar er is geen sprake van het schaden van de belangen van klagers.

4.3 Kort weergegeven luidt het verweer van verweerder sub 2:

 1. Alle contacten verliepen via de [gevolmachtigde], echtgenoot van klaagster. Hij heeft ook deze klacht verwoord. Aanvankelijk was mr. A de advocaat van klagers en ook toen liepen de contacten via de [gevolmachtigde]. Na overleg met hem heeft verweerder sub 2 de zaak overgenomen en is onder regie van verweerder sub 2 de dagvaarding opgesteld en aan hem voorgelegd. Daarna is er overleg gevoerd met de [gevolmachtigde], klagers, verweerster en verweerder sub 2. Verweerster, die veel ervaring heeft in het erfrecht, zou de zaak onder regie van verweerder sub 2 voortzetten. Met klagers is overeenstemming bereikt over de te volgen strategie.

 2. De klacht is ongegrond. De correspondentie is steeds namens de erven gevoerd door de [gevolmachtigde]. Die volgde zijn eigen koers hetgeen niet te verwijten is aan de behandelend advocaten.

5 BEOORDELING

5.1 Ad klachtonderdeel a) en c)

De klachtonderdelen a en c lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Nadat klagers hun onvrede hadden geuit over het optreden van mr. A, heeft verweerder sub 2 de behandeling van de zaak overgenomen. Ter zitting hebben klagers erkend dat vervolgens tussen partijen de afspraak is gemaakt dat mr. A, vanwege zijn expertise op het terrein van het arbeidsrecht, intern bij de zaak betrokken zou blijven. Dat mr. A ook na de overname van de zaak door verweerder sub 2 - intern - bemoeienis bleef houden met de zaak en de afronding van de concept-dagvaarding op zich nam, verhield zich naar het oordeel van de raad met de gemaakte afspraak. Het op dit punt gemaakte verwijt acht de raad dan ook niet gegrond.

In het licht van de afspraken die partijen hadden gemaakt over het voortduren van de interne betrokkenheid door mr. A, acht de raad het enkele feit dat verweerder sub 2 de door mr. A opgestelde concept-dagvaarding niet zelf ter beoordeling aan klagers heeft voorgelegd, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.2  Ad klachtonderdeel b)

De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem/haar toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënten. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Verweerders hebben onder verwijzing naar het dossier betwist dat zij de zaken van klagers niet voldoende voortvarend hebben behandeld. Daarbij hebben verweerders gemotiveerd uiteengezet waarom niet direct een dagvaarding werd uitgebracht in de zaak tegen de andere erfgenamen, namelijk onder meer omdat de zaak omvangrijk was en de woordvoerder van klagers in de verschillende gesprekken die met hem zijn gevoerd zelf aanstuurde op een arbeidsrechtelijke aanpak van de zaak terwijl een erfrechtelijke aanpak meer voor de hand lag. Deze uiteenzetting komt de raad niet onredelijk noch onjuist voor. De raad overweegt dat klagers, gezien het vorenoverwogene, hun klacht  over het onvoldoende voortvarend handelen tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerders nader hadden moeten onderbouwen, hetgeen zij hebben nagelaten. Dit onderdeel van de klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

5.3 Ad klachtonderdeel d)

Uit de aan de raad overgelegde stukken heeft de raad niet kunnen afleiden dat klagers in enige procedure niet ontvankelijk zijn verklaard. De raad is van oordeel dat het klachtdossier ook overigens geen aanknopingspunten geeft om te veronderstellen dat sprake is geweest van onvoldoende deskundig optreden van verweerster in de procedure die zij namens klagers heeft gevoerd. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.4 Ad klachtonderdeel e)

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

De stelling van klagers dat zij door verweerster niet zijn geïnformeerd over de zitting die zou plaatsvinden op 9 februari 2010, volgt de raad niet. In een tweetal e-mails d.d. 18 januari 2010 en 5 februari 2010 aan de gevolmachtigde van klagers, informeert verweerster klagers via hun gevolmachtigde over de zitting van 9 februari 2010. Uit de reacties die de gevolmachtigde van klagers op deze e-mails heeft gegeven, blijkt dat de e-mails hem hebben bereikt en dat hij heeft begrepen dat er een zitting is bepaald. Hiermee staat vast dat verweerster klagers, via hun volmachtgever, heeft geïnformeerd over de zitting.

Het door klagers gemaakte verwijt dat verweerster uitstel zou hebben gevraagd in de procedure waarin om het ontslag van klagers sub 1 en 2 als executeurs was verzocht, vindt - mede gelet op het daartegen gevoerde gemotiveerde verweer-    geen steun in de stukken. Dat verwijt faalt daarom.

De raad is ook overigens van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster ten aanzien van haar optreden tijdens en voorafgaand aan de zitting bij de kantonrechter, enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerster heeft aangevoerd, hetgeen niet door klagers is bestreden, dat de kantonrechter bij de tweede zitting teruggreep op feiten die tijdens de eerste zitting waren besproken. Omdat verweerster - die de zaak op verzoek van klagers had overgenomen- zelf pas bij de zaak betrokken nadat de eerste mondelinge behandeling had plaatsgevonden en het overigens ook gebruikelijk is dat de rechter in een procedure de betrokken partijen zelf om een toelichting op de feiten vraagt, lag het naar het oordeel van de raad voor de hand dat zij de feitelijke vragen liet beantwoorden door de gevolmachtigde van klagers.

5.5 Ad klachtonderdeel f)

In de beschikking van 9 maart 2010 heeft de kantonrechter klagers verzocht zich uit te laten over het verzoek tot het afleggen van rekening en verantwoording.

Verweerster heeft klagers geïnformeerd over de inhoud van de beschikking en hen gewezen op hun verplichting om uiterlijk op 6 april 2010 de verzochte informatie te verstrekken, terwijl verweerder sub 1 aan klagers heeft laten weten dat de correspondentie met de rechtbank door de advocaten moest worden gevoerd. Dat klagers er desondanks voor hebben gekozen de kantonrechter buiten hun advocaten om rechtstreeks te informeren en dat de kantonrechter deze informatie niet in de procedure heeft willen betrekken, kan niet aan verweerder sub 1 en verweerster worden verweten.

5.6 Ad klachtonderdeel g)

Tussen partijen staat vast dat de conceptbrief die door verweerder sub 1 was opgesteld en bestemd was voor rechtsbijstandsverzekeraar DAS, een fout bevatte. Voorts staat tussen partijen vast dat verweerder sub 1 de conceptbrief heeft aangepast nadat hij door klagers op die fout was gewezen. Klagers hebben ter zitting erkend dat aan de DAS (uitsluitend) de gecorrigeerde versie van de brief is verzonden.

Naar het oordeel van de raad heeft verweerder sub 1 hierdoor gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht en staat vast dat de rechtsbijstandsverzekeraar niet verkeerd is geïnformeerd. Onderdeel g van de klacht is dan ook ongegrond.

5.7 Ad klachtonderdeel h)

Uit de stukken heeft de raad niet kunnen afleiden dat verweerder sub 2 en verweerster tekort zijn geschoten in hun voorlichtende taak en klagers niet op de hoogte hebben gebracht van procedures die tegen hen aanhangig werden gemaakt. Op basis van de e-mails die zijn verzonden, moeten klagers, althans hun gevolmachtigde, in redelijkheid moeten hebben begrijpen welke procedures er tegen hen aanhangig waren gemaakt.

Op dit punt acht de raad de klacht dan ook ongegrond.

Anders oordeelt de raad over het verwijt dat niemand zich voor klagers gesteld heeft ter zitting van 4 augustus 2010. Vast staat dat verweerster volstaan heeft met toezending van de beschikking van 7 juli 2010 waarin de kantonrechter de zaak had doorverwezen naar de rolzitting van de rechtbank van 4 augustus 2010. Verweerster heeft klagers geen uitleg gegeven over de inhoud van de beschikking en het verdere verloop van de procedure.

Hieruit blijkt dat verweerster tekort is geschoten in haar communicatie met klagers.

De stelling van verweerster dat door haar geen activiteiten zijn ondernomen omdat klagers via hun rechtsbijstandsverzekeraar hun vertrouwen in haar hadden opgezegd, treft geen doel. Zij verliest daarbij uit het oog dat een advocaat een zorgplicht heeft. Zolang niet vaststond dat de belangenbehartiging was overgenomen door een andere advocaat, diende verweerster de belangen van klagers te bewaken. Van verweerster mocht worden verwacht dat zij met klagers in overleg was getreden over de vraag of klagers een andere advocaat zouden inschakelen en hen tevens duidelijkheid had verschaft over de consequenties van het niet-verschijnen in de procedure. Door dit na te laten is verweerster tekort geschoten.

6. MAATREGEL

De raad acht oplegging van een maatregel geboden en, gelet op de omstandigheid dat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, de oplegging van de maatregel enkele waarschuwing, passend.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a tot en met g ongegrond.

- verklaart klachtonderdeel h gegrond voor zover dit betreft het verwijt dat verweerster zich niet voor klagers heeft gesteld op de zitting van 4 augustus 2010 en verklaart dit klachtonderdeel voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerster, in haar hoedanigheid van advocaat van klagers de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, I.P.A. van Heijst, A.M.T. Weersink en A. Gerritsen-Bosselaar, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.