Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3032
Zaaknummer
12-98
Inhoudsindicatie
Schending artikel 2 Samenwerkingsverordening blijkt uit overeenkomst met verhuurder, in het bijzonder bepalingen omtrent klantenverdeling en afspraken omtrent praktijkwaarneming en winstdeling bij arbeidsongeschiktheid. Door deze bepalingen kan de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep door verweerder in gevaar worden gebracht. Tevens schending artikel 6 van de verordening op de administratie en de financiële integriteit bij gebreke van overeenkomst met Stichting Derdengelden.
Inhoudsindicatie
Schorsing 3 maanden voorwaardelijk. Het feit dat verweerder gedurende meerdere maanden hardnekkig geweigerd heeft de deken volledig omtrent de aard van zijn samenwerking te informeren en pas na aandrang van de raad over is gegaan tot overlegging van de huur- c.q. samenwerkingsovereenkomst baart de raad ernstig zorgen. Met bijzondere voorwaarde dat alsnog door verweerder wordt verzekerd dat hij in vrijheid en onafhankelijkheid de praktijk uitoefent.
Uitspraak
Beslissing van 20 juni 2012
in de zaak 12-98
naar aanleiding van de ambtshalve bezwaren van:
de deken
hierna te noemen ‘de deken’
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 25 mei 2012 met kenmerk 6212, door de raad ontvangen op 29 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] zijn bezwaren tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht. In diezelfde brief heeft de deken een verzoek ingediend op grond van artikel 60ab Advocatenwet.
1.2 De bezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken aan de raad d.d. 25 mei 2012 met bijlagen
- De faxbrief van verweerder aan de raad d.d. 1 juni 2012 met bijlagen
- De faxbrief van verweerder aan de raad d.d. 4 juni 2012 met bijlagen
- De faxbrief van de deken aan de raad van 11 juni 2012.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder werkte in het verleden met drie andere advocaten samen in [Y] B.V.. Na het uiteenvallen van dat kantoor is verweerder onder de naam [Y] advocaten verder gegaan in de vorm van een eenmanspraktijk.
2.2 In het kader van de Centrale Controle Verordeningen over 2010 heeft de toenmalige deken mr. [..] aan verweerder medio 2011 verzocht om aanvullende informatie. Bij zijn antwoordbrief van 9 augustus 2011 heeft verweerder aan de deken de gevraagde stukken toe gezonden waaronder de overeenkomst tussen [Y] B.V. met de Stichting Derdengelden [Y] Advocaten, een uittreksel uit het handelsregister, bewijsstukken van behaalde PO-punten en een verklaring van zijn beroepsaansprakelijkheidsassuradeur, alsmede melding gemaakt van de samenwerking van zijn kantoor met het [centrum].
2.3 De adjunct-secretaris van het Ordebureau heeft op 24 januari 2012 namens de deken verweerder telefonisch gewezen op de noodzaak van een aantal aanpassingen, te weten het aangaan van een nieuwe overeenkomst met een andere Stichting Derdengelden nu de overgelegde overeenkomst met de Stichting Derdengelden [Y] Advocaten niet meer van toepassing kon zijn, aanpassing van de kantoornaam (enkelvoud in plaats van meervoud) zowel op het briefpapier als op de website, verwijdering van de naam van mr. [P] van verweerders website, aanpassing van de handelsnaam in het handelsregister, verwijdering van de vermelding van samenwerking met het [centrum] van het briefpapier, verwijdering van verweerders naam van de website van het [centrum], alsmede op het belang van een verklaring van de assuradeur dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering betrekking heeft op de praktijk van alleen verweerder.
2.4 Omdat voormelde aanpassingen in de ogen van de deken niet voortvarend genoeg plaats vonden heeft deze samen met de adjunct-secretaris op 13 april 2012 een bezoek gebracht aan verweerder. Bij gelegenheid van dat bezoek heeft de deken aandacht gevraagd voor nut en noodzaak van naleving van de Verordeningen, in het bijzonder de Samenwerkingsverordening. Gezien de feitelijke situatie ter plaatse rezen bij de deken verdere twijfels omtrent de onafhankelijkheid van verweerders praktijkvoering en de vertrouwelijkheid van de aan hem toevertrouwde gegevens. Verweerder houdt praktijk in een kamer in een bedrijfsverzamelpand dat wordt geëxploiteerd door het [centrum], telefoon-, fax- en email-verkeer liepen toen nog via het [centrum]. Er bleek sprake van onduidelijke tariefafspraken over via het [centrum] gegenereerde omzet.
2.5 De op 13 april 2012 gedane constateringen en gemaakte afspraken om uiterlijk 1 mei het een en ander aan te passen zijn door de deken vastgelegd in diens brief van 16 april 2012. Kopie daarvan is aan deze beslissing gehecht, de inhoud geldt als hier herhaald en ingelast.
2.6 Verweerder heeft bij mail van 17 april 2012 de deken als volgt bericht:
- Het polisblad van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering zal worden gezet op naam van [Y] advocatenkantoor als verzekeringnemer en verweerder als verzekerde.
- De afspraken met het [centrum] zoals vastgelegd in een brief van 6 september 2011 betreffende ‘afspraken marketing’ van [de heer B] van het [centrum] aan verweerder, luidende als volgt:
“Bij deze bevestigen wij dat we hebben afgesproken om de minimum vaste bijdrage in de marketing te laten vervallen en de variabele royaltyafdracht te verhogen van 10% naar 15%, waarvan 10% beschikbaar is voor de marketingbijdrage. Verder is afgesproken dat je wel bij speciale marketing projecten, zoals website, brochure etc. ad hoc en vooraf een deel van de kosten voor je rekening zal nemen, welke wel weer te verrekenen zijn met de afdracht van 10%. Verder blijven de huur (€ 600,00), het voorschot voor de servicekosten (€ 125,--) en het voorschot voor de maatschapskosten (€ 250,00) gehandhaafd.”
- Verweerder betwist dat sprake is van een verboden samenwerkingsvorm die zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep als advocaat in gevaar brengt.
- Hij zal verwijzingen naar de samenwerking in zijn uitingen naar buiten voortaan achterwege laten.
- Nu [Y] B.V. in liquidatie is zal hij zo snel mogelijk een nieuwe derdenrekening in gebruik nemen.
2.7 Bij mail van 6 mei 2012 heeft verweerder om uitstel voor de realisering van een en ander verzocht tot eind van de maand mei. De deken vond echter gezien de tijd die inmiddels was verstreken langer uitstel niet meer aanvaardbaar en gaf een laatste termijn tot 11 mei 2012 voor indiening van een volledig met stukken onderbouwd rapport. Een reactie is uitgebleven.
2.8
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de bezwaren heeft verweerder met betrekking tot de samenwerking met het [centrum] desgevraagd het volgende verklaard.
Het [centrum] is hoofdhuurder, hij is een onderhuurder. De afspraken in de brief van 6 september 2011 zijn de geldende afspraken, die zijn van na de huurovereenkomst.
Verweerder heeft de huurovereenkomst op 31 mei 2012 opgezegd op een termijn van 3 maanden, tegen 1 september 2012. Hij heeft die opzegging weer in beraad
Hij adviseert het [centrum] bij contracten. Voorts is het de bedoeling dat hij deel uit maakt van het team dat adviseert bij bedrijfsopvolging. Dan onderhoudt hij rechtstreeks contact met de cliënt. Die werkzaamheden factureert hij aan de cliënt.
Hij is geen partner, ook niet met de B.V. van het[centrum]. Hij is ook geen aandeelhouder, en is ook niet anderszins gelieerd aan het [centrum].
Zij hebben geen provisieafspraak voor het aanbrengen van zaken.
2.9 Op verzoek van de raad heeft verweerder nog op de avond van de zittingsdag een volledig ondertekende overeenkomst met de stichting beheer derdengelden [Z] advocaten te [A] overgelegd, alsmede de aansluitingsovereenkomst d.d. 18 juni 2010 tussen verweerders advocatenkantoor en het [centrum] met bijlagen A t/m E.
3 DEKENBEZWAAR
De deken heeft ter zitting zijn bezwaar beperkt tot de volgende twee onderdelen:
a) Verweerder heeft niet althans niet tijdig zorg gedragen voor een eigen overeenkomst met een Stichting Derdengelden nadat zijn samenwerking binnen [Y] B.V. medio 2010 geëindigd was.
b) Verweerder weigert zijn onafhankelijkheid ten opzichte van het [centrum] waar hij een kamer huurt te borgen.
De eerder bestaande bezwaren met betrekking tot het naar buiten uitdragen van zijn samenwerking met het [centrum], het meervoud ‘advocaten’ in de kantoornaam terwijl verweerder de enige advocaat is, het telefoon- en faxverkeer via voormeld centrum, het ontbreken van een deugdelijke vervangingsregeling bij afwezigheid en de onduidelijkheid met betrekking tot de (dekking van) verweerders beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn door de deken niet gehandhaafd.
Het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet is door hem ingetrokken, deels ter zitting en deels in voornoemde fax van 11 juni 2012.
4 BEOORDELING
Ad bezwaar a)
4.1 Verweerder heeft na beëindiging van zijn samenwerking binnen [Y] B.V. medio 2010 niet tijdig er voor zorg gedragen dat hij een nieuwe Stichting Derdengelden ter beschikking zou hebben. Hij heeft daar pas zorg voor gedragen na herhaalde aandrang van de deken sedert 24 januari 2012. Het heeft toen nog tot de dag van de zitting moeten duren voordat verweerders overeenkomst met een nieuwe Stichting tot stand was gekomen. Aldus heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6 van de verordening op de administratie en de financiële integriteit. Dit dekenbezwaar is dan ook gegrond.
Ad bezwaar b)
4.2 Uit de door verweerder op verzoek van de raad toegezonden overeenkomst met het [centrum] van 18 juni 2010 blijkt dat wel degelijk sprake is dan wel is geweest van een vorm van verboden samenwerking. De bij de deken bestaande zorg daaromtrent op grond van onder meer de uitingen in de naamgeving van verweerders kantoor en op de website van verweerder en van het [centrum] is terecht gebleken.
De samenwerking zoals die in voornoemde overeenkomst uitwerking heeft gevonden is in strijd met artikel 2 van de samenwerkingsverordening waar is bepaald dat het de advocaat niet is toegestaan verplichtingen aan te gaan waardoor de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar kunnen worden gebracht. De raad is van oordeel dat met de overeenkomst van een zodanig gevaar sprake is.
Toelichting
1. Verweerder geldt in deze overeenkomst als ‘associé’. Welke andere soorten associés er kunnen zijn, of voor de uitoefening van hun beroep een academische titel of daarmee gelijk te stellen opleiding is vereist dan wel of zij onderworpen dienen te zijn aan een met het tuchtrecht voor de advocaat vergelijkbaar tuchtrecht is niet geregeld. Volgens de bijlage E omtrent klantenverdeling is echter bepaald dat in principe alle opdrachten door 2 associés / partners zullen worden verricht.
Door deze verplichting kan de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep door verweerder in gevaar worden gebracht.
2. Gelet op het bepaalde in bijlage F a is sprake van praktijkwaarneming en enige mate van winstdeling in geval van arbeidsongeschiktheid. Ook hier geldt dat gevaar bestaat voor de vrijheid en onafhankelijkheid in de beroepsuitoefening.
3. In artikel 9 van de overeenkomst is bepaald dat alle opdrachten met betrekking tot bedrijfsoverdracht via het [centrum] lopen, dat de opdrachten door het [centrum] worden gefactureerd en dat de associé het [centrum] tegen 90% van zijn deel van de opdracht factureert. Het saldo van 10 % wordt gezien als royaltybijdrage. Een zodanige afspraak is strijdig met het bepaalde in regel 2 lid 2 van de gedragsregels 1992 waar tot uitdrukking is gebracht dat een advocaat geen beloning behoort toe te kennen voor het aanbrengen van opdrachten. Met artikel 9 heeft verweerder dat wel gedaan. Het belang van regel 2 lid 2 is juist gelegen in het bewaren van de onafhankelijkheid van de advocaat bij het verwerven en aanvaarden van opdrachten.
Verweerder heeft wel aangevoerd dat deze overeenkomst achterhaald is door de brief van 6 september 2011 maar dat blijkt daar in het geheel niet uit. In die brief valt hooguit een aanpassing van bedragen en percentages te lezen.
Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de afspraken in de overeenkomst voor een belangrijk deel niet in praktijk zijn gebracht, maar ook al zou dat zo zijn - bij gebrek aan inzicht in verweerders praktijkvoering kan de raad dat niet zo maar voor waar houden – dan nog doet dat niet af aan het bestaan van die overeenkomst waar verweerder en het [centrum] ieder moment op terug kunnen vallen.
Verweerder heeft ook nog aangevoerd dat hij de overeenkomst inmiddels heeft opgezegd maar het bewijs daarvan heeft hij niet willen overleggen. De raad zal daarom aan die bewering voorbij moeten gaan, temeer daar verweerder ook heeft gezegd dat hij die opzegging mogelijk gaat herroepen.
5 MAATREGEL
Bij de oplegging van de hierna te noemen maatregel overweegt de raad als volgt.
De raad is van oordeel dat het belang bij een onafhankelijke beroepsuitoefening zeer zwaar weegt. Het feit dat verweerder gedurende meerdere maanden hardnekkig geweigerd heeft de deken volledig omtrent de aard van zijn samenwerking met het [centrum] te informeren en pas na aandrang van de raad over is gegaan tot overlegging van de overeenkomst met het [centrum] baart de raad ernstig zorgen. Van belang is dat alsnog door verweerder wordt verzekerd dat hij in vrijheid en onafhankelijkheid de praktijk uitoefent. De raad is bereid hem daartoe nog éénmaal de gelegenheid te bieden op de hierna te bepalen wijze. De raad tekent hierbij aan dat het verweerder niet is toegestaan de eerder bedoelde samenwerking met het [centrum] feitelijk voort te zetten en/of de gestelde opzegging van de samenwerkingsovereenkomst ongedaan te maken. Bij handelen in strijd met het voorgaande binnen de proeftijd zal alsnog tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel kunnen worden verzocht.
BESLISSING
De raad van discipline:
De bezwaren van de deken tegen verweerder zijn beiden gegrond.
Aan verweerder wordt hierbij de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van drie maanden.
Deze maatregel zal niet ten uitvoer worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van één jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt, of de volgende bijzonder voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzonder voorwaarde geldt dat verweerder binnen 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing ten genoegen van de deken aan toont dat hij zijn praktijk in vrijheid en onafhankelijkheid uitoefent, zulks in de zin van de Samenwerkingsverordening 1993, door overlegging aan de deken van een schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de samenwerking met het [centrum] is beëindigd.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, J.H. Brouwer, R.P.F. van der Mark en H.J.P. Robers, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2012.
griffier voorzitter