Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-09-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3236
Zaaknummer
10-192A
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond. Eindbeslissing na aanhouding voor nader dekenonderzoek (tussenbeslissing gepubliceerd onder YA1886). Niet gebleken dat klaagster onvoldoende geïnformeerd was over financieel arrangement in letselschadezaak.
Uitspraak
Beslissing van 3 september 2012
in de zaak 10-192A
in vervolg op de tussenbeslissing van de raad van 3 augustus 2011 naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 1 juni 2010 met kenmerk 0809-856, door de raad ontvangen op 3 juni 2010, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. Op 3 augustus 2011 heeft de raad een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder LJN: YA1886), waarin is bepaald dat klachtonderdelen a en d ongegrond zullen worden verklaard en dat de beslissing over klachtonderdelen b en c wordt aangehouden in afwachting van nader onderzoek door de deken.
1.2 Bij brief van 18 januari 2012, door de raad ontvangen op 19 januari 2012 heeft de deken, na onderzoek aan de hand van nieuwe door verweerder verstrekte gegevens, de klacht opnieuw ter kennis van de raad gebracht. De onderdelen b en c van de klacht zijn opnieuw behandeld ter zitting van de raad. Dit is gebeurd op 26 juni 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad van 1 juni 2010 en van de stukken genummerd 1 t/m 22, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede van de in paragraaf 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad van 18 januari 2012 en van de stukken genummerd 1 t/m 15, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt uitgegaan van de feiten als vermeld in paragraaf 3 van de tussenbeslissing van 3 augustus 2011, alsmede van de volgende vaststaande feiten.
2.2 Bij brief van 6 augustus 2003 heeft EuroClaim aan klaagster bevestigd garant te staan voor de buitengerechtelijke kosten in verband met haar letselschadezaak, "voor zover deze niet krachtens artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek door de verzekeraar van de tegenpartij worden vergoed". Deze brief luidt voorts, voor zover hier van belang:
"Indien voor u geen schadeloosstelling wordt gerealiseerd, zal EuroClaim aan u geen honorarium in rekening brengen. (…) Het honorarium van EuroClaim ter dekking van het financiële risico bedraagt 25% (exclusief de geldende BTW) van de door u te ontvangen schade-uitkering.”
Deze brief heeft klaagster op 9 augustus 2003 voor akkoord ondertekend.
2.3 Klaagster heeft verweerder twee maal schriftelijk gemachtigd om de kosten van rechtsbijstand, tegen een door haar geaccordeerd uurtarief, rechtstreeks te verhalen op de wederpartij: een dergelijke machtiging stond zowel in de eerste opdrachtbevestiging als in de tweede opdrachtbevestiging van 25 juli 2007, waarin een lager uurtarief overeen werd gekomen (zie ook 3.3 en 3.4 van de tussenbeslissing van de raad van 3 augustus 2011).
2.4 Gedurende de behandeling van de zaak door verweerder is met de wederpartij regelmatig overleg geweest over de betaling van de buitengerechtelijke kosten door de wederpartij. De daarop betrekking hebbende brieven zijn aan klaagster doorgeleid. Het betreft onder meer een brief van de wederpartij aan verweerder van 22 november 2004 (pagina 214 en 216 eerste klachtdossier) waarin staat, voor zover van belang:
“Uw nota’s dienen aan uw cliënten te worden gericht. Wij zullen vervolgens bekijken welk deel daarvan voor vergoeding in aanmerking komt. Als de acties van uw cliënten leiden tot een onevenredige hoogte van de rechtsbijstandskosten, dan komt dat deel niet voor vergoeding door ons in aanmerking. Dat deel zal dan door uw cliënten dienen te worden gedragen. Met andere woorden: indien u in uw hoedanigheid van raadsman veel tijd in deze kwestie steekt, dan wil dat nog niet zeggen dat al die uren door ons dienen te worden vergoed (…)”
2.5 Verder heeft klaagster afschrift ontvangen van een brief van verweerder aan de wederpartij van 5 december 2006 (eerste klachtdossier, pagina’s 149-151), waarin verweerder melding maakt van openstaande kosten en de wederpartij verzoekt om betaling daarvan op de rekening van verweerder. Tot slot heeft de wederpartij bij brief van 25 juni 2007 (eerste klachtdossier, pagina 11) aan verweerder geschreven dat er op dat moment reeds een voorschot van EUR 23.062,69 was betaald. Tevens werd daarin een voorstel voor een schikking gedaan, waarin ook de kosten van rechtsbijstand werden betrokken. Ook deze brief is aan klaagster doorgeleid.
2.6 In een mail van 7 januari 2009 heeft de echtgenoot van klaagster aan (een kantoorgenoot van) verweerder bevestigd dat de wederpartij op dat moment - voorafgaande aan de comparitie - een bedrag van EUR 33.402 had betaald, dat naast het voorschot van EUR 10.000 zag op "buitengerechtelijke kosten" ad EUR 21.465 en een "restbetaling - depotbedrag [kantoor verweerder]" ad EUR 1.937.
2.7 Klaagster heeft naar aanleiding van de ter comparitie op 9 april 2009 bereikte schikking in totaal een bedrag van circa EUR 26.000 ontvangen van haar wederpartij (bestaande uit het voor de comparitie ontvangen voorschot van EUR 10.000 en de aanvullende betaling van circa EUR 16.000 op grond van de schikking). Verweerder heeft in totaal circa EUR 24.000 rechtstreeks bij de wederpartij gedeclareerd in de kwestie. De wederpartij heeft deze declaraties voldaan.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) geen nader medisch onderzoek heeft laten verrichten, waardoor de procedure onredelijk lang heeft geduurd en de juridische positie van klaagster is verslechterd;
b) klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de kosten van de procedure, met name over het feit dat de buitengerechtelijke kosten als schade gelden, waardoor onder meer:
c) klaagster pas ten tijde van de comparitie heeft begrepen dat een bedrag van ruim € 23.000 aan declaraties van verweerder was verrekend met het betaalde voorschot, waardoor klaagster in de veronderstelling was dat het voorschot slechts € 10.000 bedroeg (zijnde het aan haar doorbetaalde bedrag);
d) klaagster op oneigenlijke gronden heeft gedwongen om akkoord te gaan met de schikking zoals deze is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting.
4 VERWEER
4.1 Naar aanleiding van de tussenbeslissing van 3 augustus 2011 heeft verweerder inzicht verschaft in onder meer gespreksverslagen van zijn besprekingen met klaagster, in zijn correspondentie met klaagster en haar echtgenoot (met daarbij afschriften van correspondentie met de wederpartij) en in alle declaraties voor zijn werkzaamheden in de zaak voor klaagster.
4.2 Verweerder stelt dat klaagster en haar echtgenoot steeds, ook voor de comparitie op 9 april 2009, op de hoogte waren van de betalingen die de wederpartij van klaagster had gedaan (waaronder de betalingen aan verweerder, terzake van zijn declaraties) en van het feit dat EuroClaim niet de kosten van verweerder zou vergoeden, nu die al door de wederpartij werden voldaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a en d
5.1 Onder verwijzing naar de tussenbeslissing van de raad van 3 augustus 2011 verklaart de raad klachtonderdelen a en d ongegrond.
Klachtonderdeel b en c
5.2 De raad ziet aanleiding om klachtonderdelen b en c gezamenlijk te behandelen, mede vanwege hun samenhang.
5.3 Naar aanleiding van de vraag van de raad naar de eventuele betrokkenheid van de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster bij de door verweerder verleende rechtsbijstand, heeft verweerder gesteld dat klaagster bewust afscheid heeft genomen van haar rechtsbijstandverzekeraar toen zij aan verweerder opdracht verleende. Dit is door klaagster niet betwist, zodat de raad daarvan zal uitgaan.
5.4 Uit de hiervoor onder 2.2 genoemde brief van EuroClaim blijken de afspraken die met klaagster zijn gemaakt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand door verweerder. Daaruit blijkt onder meer dat een betalingsverplichting van EuroClaim slechts zou ontstaan wanneer de wederpartij de gemaakte kosten van rechtsbijstand niet zou vergoeden.
5.5 De wederpartij van verweerster heeft echter de kosten van rechtsbijstand geheel vergoed, zodat nooit een betalingsverplichting van EuroClaim is ontstaan. Klaagster kan daarom – anders dan zij stelt en nog afgezien van het feit dat EuroClaim haar overeenkomst met klaagster al op 19 juli 2007 heeft beëindigd – geen beroep doen op enige betalingsverplichting van EuroClaim. Niet juist is derhalve klaagsters opvatting dat verweerder aan haar moet afstaan hetgeen de wederpartij rechtstreeks aan hem heeft betaald en dat Euroclaim hem dan 25% van de schade dient uit te keren.
5.6 De klacht van klaagster ziet erop dat zij op dit punt door verweerder onvoldoende is geïnformeerd. De raad acht die klacht ongegrond. In de brief van EuroClaim van 6 augustus 2003, die klaagster voor akkoord heeft ondertekend, zijn de financiële afspraken met EuroClaim voldoende duidelijk vastgesteld. Klaagster heeft verweerder ook tot twee maal toe gemachtigd om van de wederpartij de kosten van rechtsbijstand te ontvangen en te behouden. Ook is zij (en/of haar echtgenoot) tussentijds een aantal keren geïnformeerd over de rechtstreekse betalingen die verweerder van de wederpartij zou ontvangen dan wel had ontvangen. Uit het klachtdossier blijkt tevens dat verweerder in gesprekken met klaagster en haar echtgenoot dit alles mondeling aan hen heeft toegelicht. Voorafgaand aan de comparitie op 7 januari 2009 heeft klaagsters echtgenoot zelfs schriftelijk bevestigd welke voorschotten op dat moment reeds door de wederpartij waren betaald, uitgesplitst naar het voorschot dat aan klaagster was betaald en het door verweerder ontvangen bedrag voor de kosten van rechtsbijstand. Het ware wellicht beter geweest wanneer verweerder klaagster ook schriftelijk expliciet had uitgelegd wanneer de garantieregeling met EuroClaim wel en niet gold, maar in het licht van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder met het achterwege laten van een schriftelijke uitleg niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
5.7 De klachtonderdelen b en c zijn dus ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen, H.B. de Regt, B. Roodveldt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl