Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-04-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3122
Zaaknummer
R. 3954/12.88
Inhoudsindicatie
In casu weegt het toepassen van het beginsel van rechtszekerheid ten behoeve van verweerster zwaarder dan het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang om – na het verstrijken van zeven jaar – alsnog de ter discussie gestelde handelwijze van verweerster te doen toetsen. Verweerster hoefde na het verstrijken van deze periode geen tuchtklacht meer te verwachten.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 3 april 2012 met kenmerk K052 2011/2012, door de Raad ontvangen op 4 april 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klagers belangen behartigd in de periode 2003 tot medio 2006, onder meer in een boedelscheidingsprocedure.
1.2 In de boedelscheidingsprocedure voornoemd heeft verweerster namens klager een reconventionele vordering ingesteld betreffende de betalingen ter zake rente over en aflossing van de bij de bank afgesloten hypothecaire geldlening die klager heeft gedaan in de periode 13 januari 1998 tot en met de verkoop van de voormalige gezamenlijke woning in februari 2004.
1.3 In voornoemde procedure heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen. Tijdens die comparitie, die plaatsvond op 2 maart 2004, hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. De woning was toen al verkocht en de bij de bank afgesloten hypothecaire geldlening was afgelost.
1.4 In de vaststellingsovereenkomst is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“(…)
Partijen komen ter beëindiging van het onderhavige geschil onder rolnummer 03-2673 het volgende overeen:
1. De wederpartij (red.) betaalt aan klager (red.) een bedrag van € 613,25 (..)
7. Partijen verklaren dat, nadat voormelde betaling zal hebben plaatsgevonden en ook overigens de gemaakte afspraken zijn geëffectueerd, zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben terzake van de in het geding zijnde kwestie en zij verlenen elkaar reeds nu voor alsdan terzake over en weer finale kwijting (…)”
1.5 Bij dagvaarding van 20 januari 2010 heeft klager zijn voormalige partner in rechte betrokken en gevorderd veroordeling van zijn voormalige partner tot betaling van een bedrag van € 16.577,15 vermeerderd met rente en kosten. Deze vordering is gelijk aan de reconventionele vordering ingesteld in de vorige procedure omschreven onder 1.2 van deze beslissing.
1.6 Bij vonnis van 16 maart 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage is voornoemde vordering afgewezen onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst van 2 maart 2004 voornoemd.
1.7 Bij brief van 8 november 2011 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij klager op 4 maart 2004 ten onrechte heeft bewogen akkoord te gaan met de vaststellingsovereenkomst met zijn voormalig partner. Verweerster zou klager hebben voorgehouden dat hij zijn vordering op zijn voormalig partner ad € 16.577,-- altijd nog zou kunnen indienen, hetgeen echter niet mogelijk bleek. Verweerster heeft nagelaten relevante ontwikkelingen schriftelijk te bevestigen. Verweerster heeft jegens klager niet de benodigde zorg en zorgvuldigheid betracht.
3 BEOORDELING
3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk wordt verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking, heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Bij de bepaling van die termijn is van belang op welk tijdstip de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze van de advocaat dan wel de gevolgen van die handelwijze voor hem kenbaar zijn geworden. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht mag worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.
3.2 De voorzitter neemt in aanmerking dat de procedure, waarin verweerster klager heeft geadviseerd, is geëindigd in een vaststellingsovereenkomst in 2004. In die overeenkomst, die door klager is getekend, is een finale kwijting opgenomen voor alle in die procedure aan de orde zijnde kwesties, dus ook voor de door klager ingestelde reconventionele vordering. Over de tekst ter zake van de finale kwijting kan geen misverstand bestaan. Voorts wordt in aanmerking genomen dat klager in 2007 al een klacht heeft ingediend over de door verweerster verleende bijstand, welke klacht overigens ongegrond is verklaard.
3.3 Het toepassen van het beginsel van rechtszekerheid ten behoeve van verweerster weegt zwaarder dan het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang om – na het verstrijken van zeven jaar – alsnog de ter discussie gestelde handelwijze van verweerster te doen toetsen. Verweerster hoefde na het verstrijken van deze periode geen tuchtklacht meer te verwachten.
3.4 Het feit dat de rechtbank eerst in 2011 heeft beslist dat klager geen vordering meer kan pretenderen op zijn voormalige partner, maakt een en ander, gezien ook de duidelijke bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst, niet anders.
3.5 Gelet op het vorenstaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 20 april 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.