Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2502

Zaaknummer

H104-2011

Inhoudsindicatie

Het stond verweerder vrij om ten behoeve van zijn cliënt/werkgever (feiten)onderzoek als bedoeld in art. 3:2 Awb te verrichten en vervolgens op te treden voor die cliënt in een arbeidsprocedure tegen degene die onderwerp van het onderzoek was, ook nu in die latere procedure argumenten zijn ontleend aan dat onderzoek. Rollen van onderzoeker en advocaat niet onverenigbaar. Het stond verweerder vrij om in zijn onderzoek het beoordelingsverslag van klager/werknemer te bezigen bij het horen van derden.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

H104-2011 Klacht

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van:

 

A

klager,

 

tegen

 

B

verweerder,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

1.         Verloop van de klachtprocedure.

 

Bij brief van 3 mei 2011 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  

´s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen, welke stukken vermeld zijn in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 20 oktober 2011, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 5 december 2011.

 

Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerder verschenen.

 

 

2.         De feiten

 

2.1.      Het volgende is komen vast te staan.

            Verweerder is als advocaat opgetreden in (een) (voorgenomen) procedure(s) van de werkgever van klager, het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio R, tegen klager. In dat verband heeft de werkgever door verweerder een onderzoek naar feiten en omstandigheden laten verrichten, als bedoeld in art. 3:2 Awb.

 

 

3.         De klacht

 

3.1.      De klacht houdt het volgende in.

1.         Verweerder heeft in strijd met o.a. gedragsregel 29 zijn rollen van advocaat van de werkgever respectievelijk feitenonderzoeker vermengd. In de eerste rol is hij partijdig en in de tweede rol dient hij onafhankelijk te zijn. Dat was hij niet maar zo heeft hij zich wel gepresenteerd.

2.         Verweerder heeft in de gesprekken die hij als onderzoeker heeft gevoerd (met collega’s van klager) informatie besproken uit verslagen van een functioneringsgesprek tussen klager en zijn werkgever. Dat stond verweerder niet vrij want dergelijke verslagen zijn vertrouwelijk.

3.         Verweerder heeft in zijn pleitaantekeningen ter zitting van de voorzieningenrechter van 20 juli 2010 toegezegd dat aan klager eerst een voorlopig rapport van zijn bevindingen als onderzoeker ter beschikking zou worden gesteld, waarop klager zijn zienswijze zou kunnen geven, welke in de definitieve versie van het rapport zou worden verwerkt. Die toezegging is verweerder niet nagekomen: bij brief van zijn werkgever van 22 oktober 2010 werd aan klager het voornemen hem over te plaatsen meegedeeld met als bijlage de definitieve versie van het rapport van verweerder.

           

4.         Het verweer

 

4.1.      Het standpunt van verweerder houdt het volgende in.

            Ad 1:

Het stond verweerder vrij om ten behoeve van zijn cliënt (feiten)onderzoek te verrichten en daarnaast de verdere belangen van die cliënt te behartigen, ook in een latere procedure die volgde op het verrichte onderzoek. Er bestond bij de geïnterviewden geen onduidelijkheid over zijn hoedanigheid en rol als advocaat, dat wil zeggen partijdige belangenbehartiger van het bestuursorgaan.

Ad 2:

Het stond verweerder vrij om bij de vervulling van zijn onderzoeksopdracht gebruik te maken van het beoordelingsverslag. Er bestaat geen regel die voorschrijft dat enkel met de instemming van de beoordeelde iets mag worden gezegd dat aan de inhoud van het personeelsdossier is ontleend.

Ad 3:

Verweerder is geen toezeggingen niet nagekomen. De verslagen zijn aan klager voorgelegd en de zienswijze naar aanleiding van de daarin opgenomen feiten en omstandigheden is verwerkt in een rapport dat ten grondslag is gelegd aan een belsuit over diens rechtspositie, waaromtrent hij tevoren ook nog zijn (nadere) zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.

 

 

5.         Beoordeling van de klacht

           

5.1.      De klachten hebben betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Voldoende gemotiveerd gesteld noch gebleken is dat verweerder die hoedanigheid bij het verrichten van zijn onderzoeksopdracht zou hebben afgelegd. Bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van een wederpartij behoort ervan te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpatij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De raad zal de klachten met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

           

Klachtonderdeel 1

5.2.      Volgens de tuchtrechtspraak (zie bijvoorbeeld HvD 2 februari 2009, nr. 5217) heeft als uitgangspunt te gelden dat een advocaat die optreedt als belangenbehartiger van zijn cliënt in zoverre partijdig is. In die hoedanigheid stond het verweerder naar het oordeel van de raad vrij om in opdracht van zijn cliënt een onderzoek als het onderhavige naar klager te verrichten en vervolgens de belangen van die cliënt in een procedure tegen klager te behartigen. Dit uitgangspunt lijdt geen uitzondering nu in die procedure argumenten werden ontleend aan dat onderzoek. Voor zover klager betoogt dat het aanvaarden van de onderzoeksopdracht onverenigbaar is met een later optreden als adviseur/advocaat, faalt de klacht omdat deze miskent dat de advocaat, ook als feitenonderzoeker, een uit hoofde van zijn beroep partijdige dienstverlener is. Niet is gebleken dat verweerder bij de uitvoering van zijn feitenonderzoek een onpartijdigheid heeft gesuggereerd die hij niet bezat. De raad is voorts uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken dat verweerder bij het verrichten van het feitenonderzoek de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

            Klachtonderdeel 2

5.3.      De raad overweegt dat een advocaat de belangen van zijn cliënt mag behartigen aan de hand van al het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem ter beschikking heeft gesteld, waaronder een verslag van een beoordelingsgesprek. De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om het beoordelingsverslag te bezigen bij het horen van derden. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

            Klachtonderdeel 3

5.4.      De raad is van oordeel dat het derde onderdeel van de klacht berust op een verkeerde interpretatie van de brief d.d. 20 augustus 2010. Bovendien is als niet althans onvoldoende weersproken komen vast te staan dat klager in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de onderzoeksverslagen, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt. Het onderzoeksrapport vormt niet meer dan een samenvatting van de onderzoeksverslagen waarop klager reeds had gereageerd. Verweerder heeft in dit verband niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het derde onderdeel van de klacht moet dan ook ongegrond worden verklaard.

 

5.5.      De raad komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt zodat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

           

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.         Beslissing

 

De raad verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, in tegenwoordigheid van  mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van de raad d.d. 13 februari 2012.

 

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                            mr. E.P. van Unen ,

griffier.                                                                                                  voorzitter.

 

Verzonden op: 13 februari 2012

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de  mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.     Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.     Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.