Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-10-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3407
Zaaknummer
12-282A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 22 oktober 2012
in de zaak 12-282A
naar aanleiding van de klacht van:
De heer
klager,
tegen:
De heer mr.
Amsterdam,
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 20 september 2012, met kenmerk 1112-779, door de raad ontvangen op 21 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager is verwikkeld in geschillen met zijn ex-partner. In alimentatiegeschillen, die hebben geleid tot beschikkingen van het gerechtshof te Den Haag van 25 januari 2012, heeft klager zich laten bijstaan door advocaat mr. Van B en heeft zijn ex-partner zich laten bijstaan door advocaat mr. V. Mr. V heeft klager per brief van 10 februari 2012, gericht aan mr. Van B, gesommeerd tot betaling van achterstallige alimentatie.
1.3 Klager heeft bij akte van 18 mei 2011 een groot aantal bestaande en toekomstige vermogensbestanddelen aan zijn vader verpand. De verpanding strekt blijkens de akte tot meerdere zekerheid van de terugbetalings-verplichting van klager aan zijn vader voor de door hem geleende geldsom van 26.057,72 euro.
1.4 Verweerder heeft klager per brief van 4 mei 2012, gericht aan klagers privé-adres, het volgende geschreven:
“Cliënte, [de ex-partner van klager], heeft mij verzocht haar belangen te behartigen. Ik vraag uw aandacht voor het volgende.
Op grond van de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 25 januari 2012 heeft het gerechtshof, na de beschikking d.d. 16 maart 2011 van de rechtbank Dordrecht, opnieuw beschikt dat u alimentatie aan cliënte dient te betalen.
Op 18 mei 2011 bent u met uw vader (…) een akte van verpanding overeengekomen. Met deze akte van verpanding heeft u willens en wetens de verhaalsmogelijkheden van cliënte benadeeld, althans behoorde u deze benadeling te weten.
Namens cliënte roep ik hierbij op grond van artikel 3:45 BW de vernietigbaarheid in van deze paulianeuze handeling. Door de vernietiging is de pandakte jegens cliënte met terugwerkende kracht nietig.
Cliënte acht zich op grond van vorenstaande op geen enkele wijze gebonden aan de met uw vader overeen gekomen pandakte. Ik zal de deurwaarder derhalve instrueren de brief dd 29 maart jl. van uw vader naast zich neer te leggen, de ten aanzien van u gelegde beslagen te handhaven en over te gaan tot verdere executiemaatregelen.
Gezien vorenstaande zal cliënte niet voldoen aan de sommatie dd 10 april jl. van uw vader om de getroffen beslagmaatregelen in te trekken.”
1.5 Op 7 mei 2012 heeft klager verweerder gebeld en hem gevraagd in welke zaak verweerder zijn ex-partner bijstaat.
1.6 Bij brief van 9 mei 2012, met bijlagen, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zijn brief van 4 mei 2012 rechtstreeks aan klager heeft verzonden, terwijl hij wist dat klager op dat moment werd bijgestaan door mr. Van B.
b) heeft geweigerd om bekend te maken, dan wel nader toe te lichten, in welke zaak of procedure hij zijn cliënte bijstaat;
c) misbruik heeft gemaakt van zijn positie als advocaat door zonder tussenkomst van een rechter de pandakte waarnaar hij in de brief van 4 mei 2012 verwijst nietig te verklaren.
2.2 Ter toelichting op onderdeeel b) stelt klager dat verweerder in het onder 1.5 genoemde telefoongesprek zijn vraag pas na herhaaldelijk aandringen beantwoordde met een opmerking over vermeende nietigheid van een pandakte.
3 VERWEER
3.1 Tegen klachtonderdeel a) heeft verweerder, voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Hij betwist dat klager in de kwestie van de pandakte door mr. Van B wordt bijgestaan, althans is dat hem tot op heden nergens uit gebleken. Het blijkt niet uit de pandakte en is hem ook anderszins niet gebleken. Uit het feit dat klager in de alimentatieprocedure is bijgestaan door mr. Van B kon verweerder niet afleiden dat klager drie maanden later ook in de kwestie van het pandrecht door mr. Van B zou worden bijgestaan. Van de correspondentie tussen mr. Van B en mr. V was verweerder destijds niet op de hoogte.
3.2 Verweerder heeft tegen klachtonderdeel b) het volgende aangevoerd. Verweerder heeft klager voldoende duidelijk gemaakt dat hij zijn cliënte bijstaat in de kwestie over de al dan niet paulianeuze en nietige pandakte. Dit heeft verweerder immers duidelijk uiteengezet in genoemde brief van 4 mei 2012 en nog bevestigd in het telefoongesprek van 7 mei 2012. Verweerder erkent dat hij het in het telefoongesprek aanvankelijk niet wilde zeggen vanwege klagers “agressieve benadering”, maar stelt later in het gesprek die bevestiging alsnog aan klager te hebben gegeven.
3.3 Tegen klachtonderdeel c) heeft verweerder aangevoerd, dat van misbruik van bevoegdheid geen sprake is nu hij eenvoudig ten behoeve van zijn cliënte van de wettelijke mogelijkheid van artikel 3:45 e.v. van het Burgerlijk Wetboek gebruik heeft gemaakt.
4 BEOORDELING
4.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter als volgt. Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij, waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Van schending van deze gedragsregel is in dit geval niet gebleken. Immers, zo al aangenomen zou kunnen worden dat mr. Van B ook de belangen van klager behartigt terzake van de pandakte – met verweerder stelt de voorzitter vast dat daarvan vooralsnog niet is gebleken – heeft klager in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat verweerder dat ten tijde van het versturen van de brief van 4 mei 2012 wist. Anders dan klager meent, kan uit het feit dat verweerder in zijn brief van 4 mei 2012 de rechterlijke uitspraken in de alimentatiekwestie noemt, niet worden afgeleid dat verweerder wist dat klager ook in de kwestie van de (vermeende nietigheid van de) pandakte, enkele maanden later, door mr. Van B werd bijgestaan. Ook is niet juist de stelling van klager dat verweerder eerst bij mr. V, de advocaat van zijn ex-partner in de alimentatieprocedure, had moeten nagaan of klager in de kwestie van de pandakte mogelijk door mr. Van B werd bijgestaan, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat mr. V daarop positief zou hebben kunnen antwoorden. Dit klachtonderdeel moet dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.
4.2 Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond, nu verweerder naar het oordeel van de voorzitter in zijn brief van 4 mei 2012 aan klager reeds duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn cliënte bijstond in de kwestie over de al dan niet paulianeuze en nietige pandakte. Daar komt bij dat verweerder dit in het telefoongesprek van 7 mei 2012 (uiteindelijk) nog eens heeft bevestigd.
4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c) overweegt de voorzitter als volgt. Artikel 3:45, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt:
Indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan.
Artikel 3:49 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt:
Een vernietigbare rechtshandeling wordt vernietigd hetzij door een buitengerechtelijke verklaring, hetzij door een rechterlijke uitspraak.
Uit deze bepalingen volgt dat verweerder met het namens zijn cliënte inroepen van de nietigheid van de pandakte door een buitenwettelijke verklaring, niet meer heeft gedaan dan in het belang van zijn cliënte gebruik maken van een door de wet gegeven recht. Van misbruik van bevoegdheid of anderszins klachtwaardig gedrag door verweerder is dus geen sprake.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat de klacht tegen verweerder, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 22 oktober 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.