Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2479

Zaaknummer

12-026A

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing

Uitspraak

Beslissing van 17 februari 2012

in de zaak  12-026A   

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 januari 2012, met kenmerk 1011-781, door de raad ontvangen op 19 januari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op voornoemde stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zijn opdrachtgever, verhuurder, als adviseur/mediator bijgestaan in een procedure strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst met huurders, cliënten van verweerder. De opdrachtgever bewoont de benedenwoning van het aan hem in eigendom toebehorende pand; de cliënten van verweerder huren de bovenwoning.

2.2 Bij brief van 25 mei 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onterechte beschuldigingen tegen klager heeft geuit. Verweerder heeft hem in zijn conclusie van dupliek in genoemde procedure volgens klager namelijk ten onrechte

a) beschuldigd van het illegaal binnentreden van de bovenwoning van cliënten van verweerder;

b) beschuldigd van het op grote schaal ontvreemden van bescheiden uit die woning;

c) beschuldigd van manipulatie en/of intimidatie en/of bedreiging van verweerders cliënten; en

d) aangeduid als leugenaar en dief.

4. BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt met betrekking tot de klacht als volgt. De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Bij de beoordeling van de klacht stelt de voorzitter voorop dat het de primaire taak van een advocaat is om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen. De advocaat heeft een ruime mate van vrijheid om dat te doen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht mag niet misbruikt worden om deze vrijheid te beknotten. Bedoelde vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze kan onder meer ingeperkt worden als de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten stelt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of als (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet verder in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal. Hij behoeft slechts in uitzonderingsgevallen de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 De voorzitter stelt vast dat de klacht samenhangt met het civiele geschil tussen de cliënten van partijen. Als klager of zijn opdrachtgever het niet eens is met hetgeen verweerder namens zijn cliënten in de procedure voor de rechtbank stelt, kunnen zij een en ander bestrijden in die procedure voor de civiele rechter. Het is niet aan de tuchtrechter om een inhoudelijk oordeel over dat civiele geschil te geven. De tuchtrechter toetst in dit geval slechts marginaal of verweerder de grenzen van bovenbedoelde vrijheid om de belangen van zijn cliënten te behartigen niet te buiten is gegaan.

4.3 Met de onder a) bedoelde uitlating doelt klager kennelijk op in elk geval punt 124 van de conclusie van dupliek, dat voor zover relevant luidt:

“… dat [klager] zich toen onrechtmatig (zonder toestemming van gedaagden [cliënten van verweerder]) toegang tot de bovenwoning heeft verschaft (toen gedaagden niet aanwezig waren)”.

4.4 Met de onder b) bedoelde uitlating doelt klager kennelijk op in elk geval punten 5 en 33 van de conclusie van dupliek, die – voor zover relevant – luiden:

“Op grote schaal heeft [opdrachtgever van klager] en/of [klager] en/of iemand namens hen bescheiden uit de bovenwoning ontvreemd (om deze te kopiëren) zonder zelfs maar een begin van toestemming van gedaagden (...)”,

respectievelijk:

“(...) Productie 42 betreft voor de zoveelste maal een uit de bovenwoning door [opdrachtgever van klager] en/of [klager] en/of iemand namens hen uit de bovenwoning ontvreemd document.”

4.5 Verweerder heeft gemotiveerd, gesteund door zich in het klachtdossier bevindende uitvoerige verklaringen van zijn cliënten, aangevoerd dat hij terecht is afgegaan op de van zijn cliënten verkregen informatie hieromtrent. Klager ontkent niet dat hij de woning heeft betreden, maar wel dat dat onrechtmatig was. Over deze laatste vraag zijn partijen het oneens. Marginaal toetsend constateert de voorzitter, dat de uitlatingen van verweerder functioneel waren in het tussen partijen spelende geschil en dat zij, gezien de stukken, niet evident onjuist waren. Niet aannemelijk is geworden, dat zich hier het uitzonderingsgeval voordeed dat verweerder de van zijn cliënten gekregen informatie nader had moeten verifiëren. De uitlatingen waren in de geschetste situatie ook niet onnodig grievend. Met betrekking tot de in onderdeel b) bedoelde uitlatingen over het ontvreemden van documenten is daarbij bovendien van belang dat dat verwijt aan klager “en/of” anderen is gemaakt, dus niet uitsluitend en met zekerheid aan klager. De klachtonderdelen a) en b) zijn gezien het voorgaande kennelijk ongegrond.

4.6 Klachtonderdeel c) doelt kennelijk op punt 15 van de conclusie van antwoord en de punten 39, 48 en 110 van de conclusie van dupliek. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat hij ook deze passages heeft opgenomen op verzoek van zijn cliënten. Zij beklaagden zich over de – in hun ogen – intimidatie door (onder meer) klager met het kennelijke oogmerk hen te bewegen in te stemmen met ontbinding van de huurovereenkomst.  Volgens hen heeft klager hun telefonisch laten weten, dat indien zij, de huurders, de woning niet vrijwillig zouden verlaten, diverse instanties door klager zouden worden geïnformeerd over onder meer vermeend door huurders gepleegde fraude en belastingontduiking. Verweerder meent dat er geen reden was de van zijn cliënten verkregen informatie in twijfel te trekken. De voorzitter is het met verweerder eens dat, gezien de stukken in het dossier, daartoe inderdaad geen reden was, zeker niet nu klager zelf in zijn brief van 27 september 20011 aan de deken schrijft: “…hebben we de tegenpartij gebeld en aangegeven wat we zouden moeten doen om achter bepaalde gegevens te komen. We hebben ook gezegd dat als de tegenpartij vrijwillig zou vertrekken dat we ons dan deze moeite zouden kunnen besparen.”

4.7 Voor het overige gelden dezelfde overwegingen als bij klachtonderdelen a) en b). Marginaal toetsend oordeelt de voorzitter, dat klachtonderdeel c kennelijk ongegrond is, nu de uitlatingen van verweerder functioneel waren in het tussen partijen spelende geschil en dat zij, gezien de stukken, niet evident onjuist en niet onnodig grievend waren.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel d) overweegt de voorzitter, dat verweerder blijkens de stukken de woorden “leugenaar” en ”dief” niet letterlijk heeft gebezigd. Voor zover klager bedoelt dat verweerder wel heeft gesuggereerd dat klager loog en stal, geldt hetgeen hierboven met betrekking tot de klachtonderdelen a tot en met c is overwogen. Ook klachtonderdeel d) moet daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.9 Uit het voorgaande volgt dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

5. BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 17 februari 2012. 

 

 

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.