Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2498

Zaaknummer

11-179A

Zaaknummer

11-180A

Inhoudsindicatie

 Klaagster verwijt verweerders om een aantal redenen de zaak niet goed te hebben behandeld. Klacht tegen verweerder 2 ten aanzien van de schriftelijke vastlegging omtrent de beslissing tot het intrekken van het kort geding gegrond. Overige klachten ongegrond. Gegrondverklaring zonder oplegging van enige maatregel.

Uitspraak

 Beslissing van 27 februari 2012

in de zaken 11-179A en 11-180A

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

1. De heer mr.

2. De heer mr.

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 juni 2011 met kenmerk 1011-487, door de raad ontvangen op 7 juni  2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 december 2011 in  aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal  opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

-  de bedoelde brief van de deken aan de raad van 6 juni 2011;

-  de bij deze brief behorende inventarislijst en de daarin genoemde 14    bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster ondervond overlast van jongeren die de beschikking hadden over een kelderbox onder de door haar gehuurde woning. Overleg met de woningbouwvereniging had ertoe geleid dat de box gedurende een jaar werd afgesloten en dat de situatie vervolgens zou worden geëvalueerd. In strijd met deze afspraak, namelijk zonder evaluatie, gaf de woningbouwvereniging de sleutel terug aan de gebruikers van de box. De situatie rond het gebruik van die box is daarop geëscaleerd. Klaagster heeft zich in verband met deze situatie, in overleg met haar rechtsbijstandverzekeraar, gewend tot verweerder 1. Deze heeft namens klaagster een kort geding jegens de woningbouwvereniging aangespannen, hetgeen op 15 maart 2010 heeft gediend. De voorzieningenrechter heeft de zaak aangehouden teneinde klaagster de gelegenheid te geven bewijs aan te leveren voor de overlast. Met instemming van de woningbouwvereniging is de zaak nader aangehouden tot 3 mei 2010 en vervolgens tot 17 mei 2010.

2.2 Omdat klaagster niet tevreden was met de bijstand van verweerder 1 heeft zij zich gewend tot zijn kantoorgenoot, verweerder 2. Het kort geding is door verweerder 2 op enig moment ingetrokken. Verweerder 2 heeft met de woningbouwvereniging geschreven over het terugbrengen van de rekening, die door de woningbouwvereniging aan klaagster was gezonden in verband met kosten voor een ten gevolge van politieoptreden, volgend op een melding omtrent overlast, beschadigde deur. De woningbouwvereniging heeft deze rekening uiteindelijk tot de helft teruggebracht. 

2.3 Bij brief van 14 februari 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over  verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder 1 tuchtrechtelijk  verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij een verkeerde vordering heeft ingediend doordat niet is gevorderd van de woningbouwvereniging dat de kelderbox weer zou worden gesloten;

b) hij de zitting niet goed heeft voorbereid, zodat hij onvoldoende in  staat was het verweer dat werd gevoerd te pareren;

c) hij niets heeft gedaan met het voorstel van klaagster om politiegegevens over de overlast op te vragen;

d) klaagster diverse brieven, waaronder de brieven van 26 november 2009 en 10 maart 2010 nooit heeft ontvangen, en dat door haar persoonlijk aan het kantoor van verweerder 1 afgeleverde brieven de geadresseerde advocaat niet altijd bereikten.

3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder 2 tuchtrechtelijk  verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niets heeft gedaan met de bewijzen die klaagster heeft verzameld;

b) hij zonder overleg met klaagster de procedure heeft geroyeerd;

c) hij een onhandige brief heeft geschreven aan de woningbouwvereniging toen op klaagster de schade werd verhaald die aan de deur was toegebracht;

d) klaagster diverse brieven, waaronder de brieven van 26 november 2009 en 10 maart 2010 nooit heeft ontvangen, en dat door haar persoonlijk aan het kantoor van verweerder 2 afgeleverde brieven de geadresseerde advocaat niet altijd bereikten.

4 BEOORDELING

Ten aanzien van verweerder 1

Ad klachtonderdeel a) t/m c)

4.1 De klachtonderdelen a) t/m c) lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

 Deze klachtonderdelen richten zich immers op de wijze waarop verweerder 1 de zaak namens klaagster heeft behandeld. Klaagster verwijt verweerder 1 dat hij a) een verkeerde vordering heeft ingediend, b) de zitting niet goed heeft voorbereid alsmede c) niets heeft gedaan met het voorstel van klaagster om politiegegevens op te vragen.

4.2 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2 Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat de formulering van de vordering kennelijk onjuist is. Uit de brief van 7 mei 2010 aan klaagster blijkt dat verweerder de gekozen route met klaagster heeft besproken, terwijl klaagster daartegen destijds geen bezwaar heeft gemaakt. Het ligt op de weg van de cliënt om, zodra hij het met de aanpak niet eens is, dit aan zijn advocaat kenbaar te maken. Klaagster had daartoe voldoende gelegenheid, maar heeft dat uiteindelijk nagelaten. Uit de brief van 26 november 2009 blijkt dat het zich niet houden aan de gemaakte afspraken door de woningbouwvereniging wel is meegenomen in de aanschrijving aan de woningbouwvereniging. Overigens is in de raad in dit verband ook niet gebleken van enige schending van de belangen van klaagster.

4.3 Ten aanzien van de verwijten dat verweerder de zitting niet goed heeft voorbereid en dat hij niets heeft gedaan met het voorstel om politiegegevens op te vragen, geldt dat het de raad, in het licht van het hiervoor geschetste toetsingskader niet is gebleken dat verweerder in dit verband kennelijk onjuist heeft opgetreden noch dat de belangen van klaagster hierdoor zijn geschonden.

4.4 De klachtonderdelen a) t/m c) zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.5 Klaagster verwijt verweerder 1 dat zij diverse correspondentie niet heeft ontvangen en dat haar correspondentie verweerder niet altijd bereikte. Nu de raad de juistheid van de stelling van klaagster op basis van de over en weer ingenomen standpunten niet heeft kunnen vaststellen, terwijl de desbetreffende overtuigingslast bij klaagster ligt, is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Verweerder 2

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.6 De klachtonderdelen a) en c) lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Beide klachtonderdelen richten zich immers op de wijze waarop verweerder 2 de zaak namens klaagster heeft behandeld. Klaagster verwijt verweerder 2 dat hij a) niets heeft gedaan met de bewijzen die zij heeft verzameld en c) dat hij een onhandige brief heeft geschreven aan de woningbouwvereniging toen op de klaagster de schade werd verhaald die aan de deur was toegebracht.

4.7 De raad zal ook deze klachtonderdelen beoordelen tegen het onder 4.2 geschetste kader. De raad is van oordeel dat ten aanzien van deze feiten niet is gebleken dat verweerder 2 kennelijk onjuist is opgetreden tengevolge waarvan de belangen van klaagster zijn of konden worden geschaad. De raad betrekt bij dit oordeel dat niet is gebleken van bewijs dat de stellingen omtrent de nieuwe overlast ondersteunde noch dat verweerder 2 door klaagster verzameld bewijs buiten beschouwing heeft gelaten ten gevolge waarvan haar belangen zijn geschaad. Daarnaast heeft de tussenkomst van verweerder 2 in de communicatie met de woningbouwvereniging over de kosten van de beschadigde deur niet geleid tot het schaden van de belangen van klaagster. Naar het oordeel van de raad is veeleer van het tegenovergestelde sprake.

4.8 De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.9 Klaagster verwijt verweerder 2 dat hij zonder overleg met haar de procedure heeft geroyeerd. De raad stelt allereerst vast dat er geen enkel aanknopingspunt is te vinden dat er sprake zou zijn van een nieuwe aanhouding van het kort geding na 17 mei 2010, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld. Verweerder heeft zonder klaagster daarover te informeren zelfstandig het kort geding ingetrokken. Zeker in het geval van een dusdanige beslissing, ten gevolge waarvan van een eerder ingezette en besproken strategie wordt afgeweken, ligt het op de weg van de advocaat om de cliënt hierover behoorlijk en verifieerbaar te informeren en adviseren.

4.10 Hoewel verweerder ter zitting heeft gesteld dit te hebben gemeld aan klaagster, is dit niet op enige wijze terug te vinden in de stukken, zodat de raad dit niet kan vaststellen, hetgeen voor risico van verweerder komt. Dergelijke beslissingen behoren immers door een advocaat te worden vastgelegd, hetgeen niet is geschied. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. In verweerders voordeel stelt de raad wel vast dat het op zichzelf, gelet op de financiële gevolgen voor klaagster van een kostenveroordeling in geval van het doorzetten van de procedure, niet onbegrijpelijk is, dat verweerder meende dat het kort geding zou moeten worden ingetrokken.

Ad klachtonderdeel d)

4.11 Klaagster verwijt verweerder 2 dat zij correspondentie niet heeft ontvangen en dat haar correspondentie verweerder niet bereikte. Onder verwijzing naar hetgeen onder 4.5 is overwogen is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende acht de raad ten aanzien van verweerder 2 een gegrondverklaring zonder oplegging van enige maatregel passend en geboden. In het bijzonder is daarbij van belang dat klaagster niet in haar belangen is geschaad en geen nadeel ten gevolge van het handelen van verweerder 2 heeft ondervonden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart de klacht tegen verweerder 1 ongegrond;

-  verklaart de klacht tegen verweerder 2 ten aanzien van het klachtonderdeel b)  gegrond, voor zover dit betreft het vereiste van schriftelijke vastlegging;

-  verklaart de klacht tegen verweerder 2 ten aanzien van de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.M. v.d. Laar, A.G. van Marwijk Kooy, M.W. Schüller, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder 1

- verweerder 2

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder 1

- verweerder 2

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl