Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3597

Zaaknummer

6166

Inhoudsindicatie

Verwijt aan verweerders een zaak tegen klagers te hebben aangenomen nadat zij eerder ook voor klager hadden opgetreden. Klacht ongegrond. Beroep van verweerders op gedragsregel 7 lid 5 terecht. Klacht ongregrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing 16 juli 2012

in de zaken 6163 en 6166

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder (in zaak 6163)

en tegen:

verweerster (in zaak 6166)

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de (gelijkluidende) beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 27 juni 2011, onder nummer R.3570/10.200a respectievelijk b, aan partijen toegezonden op 13 juli 2011, waarbij het verzet van klagers tegen de beslissingen van de voorzitter gegrond is verklaard voor zover het de vraag betreft of het verweerders vrij stond om de zaak van de wederpartij van klagers aan te nemen, dat onderdeel van de klacht ongegrond is verklaard en het verzet tegen de beslissingen van de voorzitter voor het overige ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissingen in hoger beroep zijn gekomen, is op 22 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerders;

-    de brief van klagers aan het hof van 12 oktober 2011.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 mei 2012, waar klager sub 1 (mede namens zijn broer), alsmede verweerders zijn verschenen. Klager sub 1 (hierna: klager-1) heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP EN DE IN HOGER     BEROEP RESTERENDE KLACHT

3.1    Volgens de beslissing van de voorzitter van de raad verweten klagers verweerders dat zij:

A.    in strijd handelen met de gedragsregels (1, 3, 4, 19, 23 en 30) door het vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 30 september 2009 ten aanzien van de dwangsommen ten uitvoer te leggen;

B.    onjuist hebben gehandeld, klagers vermogens-en-emotionele schade hebben toegebracht en de integriteit van de advocatuur hebben beschadigd;

C.    misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid;

D.    leugens naar voren hebben gebracht.

3.2    De voorzitter van de raad heeft In beide zaken deze klachtonderdelen A tot en met D als kennelijk ongegrond afgewezen. Voor zover het door klagers ingestelde verzet zich daartegen keerde, heeft de raad dat verzet ongegrond verklaard bij de in hoger beroep bestreden beslissingen. Voor zover het hoger beroep van klagers zich daartegen keert, is het niet-ontvankelijk op grond van het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet.

3.3    De raad heeft het verzet gegrond verklaard voor zover de voorzitter geen beslissing had genomen op de nadere klacht van klagers, vervat in hun brief van 14 april 2010, inhoudende dat:

    E.       verweerders optreden voor de wederpartij van klagers, terwijl hun kantoor al     een zaak van klagers behandelde; het stond verweerders dan ook niet vrij     om op te treden voor die wederpartij.

    De raad heeft die klacht vervolgens ongegrond verklaard. Voor zover het hoger beroep zich daartegen keert, is het ontvankelijk.

3.4    Uit het in 3.2 en 3.3 overwogene volgt dat in hoger beroep alleen klachtonderdeel E nog aan de orde is.

4    FEITEN

    Voor zover van belang voor de beoordeling van onderdeel E is het volgende komen     vast te staan:

4.1    In de periode 1995-2008 heeft het kantoor van verweerders in een viertal zaken     bijstand verleend aan klagers.

4.2    In een brief van 13 november 2009 aan klagers heeft verweerder zich     gepresenteerd als advocaat van W, ter zake van een geschil tussen W en klagers.

5    BEOORDELING

5.1    In hun brief van 14 april 2010 aan de deken hebben klagers ter onderbouwing van     klachtonderdeel E uitsluitend gesteld dat het kantoor van verweerders voor hen een     invorderingszaak in behandeling had op het moment dat W zich tot dat kantoor     wendde ter zake van diens geschil met klagers.

5.2    De raad heeft overwogen dat verweerders gemotiveerd betwist hebben dat op hun     kantoor reeds een zaak van klagers in behandeling was toen zij de zaak van W     tegen klagers gingen behandelen, en dat de raad daarom niet heeft kunnen     vaststellen dat het verweerders niet vrij stond om voor W op te treden.

5.3    In hoger beroep hebben klagers (onweersproken) een opsomming gegeven van de     zaken die het kantoor van verweerders voor hen heeft behandeld (zie 4.1).  Daarin     komt geen zaak voor die nog in behandeling zou zijn toen W zich tot dat kantoor     wendde (volgens verweerders was dat in juli 2009, volgens klagers later). Voor     zover klagers hun in 5.1 weergegeven stelling in hoger beroep hebben willen     handhaven, hebben zij daarvoor ook in hoger beroep geen bewijs bijgebracht, zodat     ook het hof niet kan vaststellen dat die stelling juist is.

5.4    Echter, de feiten die klagers in hoger beroep nader hebben aangevoerd (zie 4.1)     brengen mee dat klagers ‘voormalige cliënten’ van dat kantoor waren, zodat het     verweerders in beginsel niet vrij stond om tegen klagers op te treden. Dat zij dat     deden was immers in beginsel in strijd met Gedragsregel 7 lid 4, die als volgt luidt:

Het is de advocaat niet toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden, behoudens het bepaalde in de volgende leden.

5.5    In hoger beroep doen verweerders een beroep op Gedragsregel 7 lid 5, die als volgt     luidt:

        De advocaat kan van het bepaalde in regel 7 lid 4 alleen afwijken indien:

1.    de aan de advocaat toevertrouwde of toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt of  bestaande cliënt werd bijgestaan door de advocaat of een kantoorgenoot van hem, de aan de advocaat toevertrouwde belangen of toe te vertrouwen belangen ook geen verband hielden of houden  met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is.

2.    de advocaat of zijn kantoorgenoot niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt of bestaande cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt of de bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt of de bestaande cliënt.

3.    ook overigens niet van redelijke bezwaren is gebleken aan de zijde van de voormalige of de bestaande cliënt of aan de zijde van de partij, die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend.

    Ter onderbouwing van hun beroep op deze uitzondering hebben verweerders     gesteld dat de zaak die zij voor W behartigden van totaal andere aard was dan de     zaken die hun kantoor eerder voor klagers heeft behandeld; en dat evenmin sprake     is geweest van gebruik van gegevens die bekend waren uit zaken die eerder voor     klagers zijn behandeld.

5.6    Ter zitting heeft het hof klager-1 gevraagd naar zijn reactie op de zojuist     weergegeven stellingen van verweerders. Klager is op die vraag niet ingegaan. In     plaats daarvan heeft hij het bestaan van de hiervoor weergegeven     uitzonderingsbepaling (regel 7 lid 5) betwist. Hij heeft daartoe verwezen naar een     door hem reeds aan de deken overgelegde tekst van de gedragsregels, die geprint     is van www.tuchtrechtspraak.nl. Daarin is de hierboven geciteerde tekst van regel 7     lid 5 inderdaad niet opgenomen, die van regel 7 lid 4 trouwens evenmin.

    De website www.tuchtrechtspraak.nl. wordt in stand gehouden door een particulier,     niet door de Nederlandse Orde van Advocaten, niet door enige locale Orde van     Advocaten, niet door een Raad van Discipline en niet door het Hof van Discipline.     De     Nederlandse Orde van Advocaten heeft de geldende tekst van de     Gedragsregels gepubliceerd op haar website www.advocatenorde.nl. De     hierboven opgenomen tekst van de regels 7 lid 4 en lid 5 is daaraan ontleend.

5.7    Zoals gezegd in de aanhef van 5.6, klager-1 heeft (desgevraagd) niet gereageerd op     de stelling van verweerders dat voldaan is aan het eerste en het tweede vereiste     van regel 7 lid 5. Het hof zal daarom ervan uitgaan dat die stelling van verweerders     juist is, mede omdat de gegevens die klagers hebben verstrekt over hun eerdere     zaken bij het kantoor van verweerders niet in andere richting wijzen. Ten aanzien     van het derde vereiste ligt het op de weg van klagers om te stellen welke      ‘andere bezwaren’ zij hebben. Dat     hebben zij niet gedaan. De slotsom luidt dan     ook dat het beroep van verweerders op de uitzondering van regel 7 lid 5     gehonoreerd moet worden.

5.8    Klagers hebben ook nog gesteld dat zij zich ter zake van het geschil tussen hen en     W tot het kantoor van verweerders hebben gewend voordat W dat deed, maar dat     het kantoor van verweerders de zaak niet wilde aannemen. Zelfs als deze stelling     juist zou zijn (verweerders stellen dat W eerder was), dan nog is die weigering door     het kantoor van verweerders tuchtrechtelijk niet laakbaar. Het staat een advocaat     immers vrij om naar eigen goeddunken een aangeboden zaak aan te nemen of te     weigeren. Dat geldt ook als de zaak wordt aangeboden door een voormalige cliënt.

5.9     Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel E ook naar het oordeel van het hof     ongegrond is, zodat de daartoe strekkende beslissing van de raad moet worden     bekrachtigd.

   

BESLISSING

        Het Hof van Discipline:

       

-    verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 27 juni 2011, onder nummer R.3570/10.200a respectievelijk b, voor zover daarbij het verzet van klagers tegen de beslissingen van de voorzitter van de raad ongegrond is verklaard;

-    bekrachtigt de bestreden beslissingen voor het overige.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. M.A. Goslings, G.J. Niezink, M.M.H.P. Houben  en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2012.