Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2770

Zaaknummer

11-340A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij, inhoudend dat de advocaat tegenstrijdige belangen heeft behartigd, onjuiste en onnodig grievende mededelingen heeft gedaan over klager, de hand heeft gehad in een aantal volgens klager onreglementaire handelingen van zijn cliënte, klager ongunstig heeft afgeschilderd tegenover derden en de privacy van klager heeft geschonden. Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht dat de advocaat tegenstrijdige belangen heeft behartigd, nu klager geen cliënt van de advocaat was. Klacht overigens ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 juni 2012

in de zaak 11-340A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 december 2011, door de raad ontvangen op 15 december 2011, met kenmerk 1011-767, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2012 in aanwezigheid van partijen. Klager is ter zitting bijgestaan door zijn advocaat mr. V. van Oosteren. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 24 van de bij die brief gevoegde

 inventarislijst;

- de brief met bijlagen van mr. Van Oosteren d.d. 28 maart 2012;

- de brief met bijlage van mr. Van Oosteren d.d. 2 april 2012.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft als penningmeester deel uitgemaakt van het bestuur van de Stichting Moskee A (de Stichting).

2.2 Eind 2008 is een geschil ontstaan tussen (leden van) het bestuur en (leden van) de raad van toezicht van de Stichting. In dat geschil stelt de raad van toezicht zich op het standpunt dat hij rechtsgeldig het bestuur waar klager deel van uitmaakte heeft ontslagen en een nieuw bestuur heeft aangesteld. Een aantal leden van het 'oude' bestuur, onder wie klager, betwist dit. Zij stellen zich op het standpunt dat de statuten van de Stichting gewijzigd zijn, dusdanig dat de raad van toezicht is opgeheven. Voorts stellen zij dat zij rechtsgeldig een nieuw bestuur hebben aangesteld (dat een andere samenstelling heeft dan het door de raad van toezicht aangestelde nieuwe bestuur).

2.3 In het voornoemde geschil heeft verweerder de raad van toezicht bijgestaan, alsmede het bestuur dat door de raad van toezicht (beweerdelijk) is aangesteld.

2.4 Op 3 februari 2010 heeft verweerder klager een brief gestuurd, waarin hij verweerder uit naam van de Stichting onder andere gesommeerd heeft om een bedrag van EUR 4.000,- te doen betalen aan de Stichting. Deze brief bevat de volgende passages:

"Cliënte heeft u tevens verzocht om terugbetaling van de EUR 4.000,- die u, volgens uw zeggen, aan uw advocaat heeft afgegeven voor het geval u vervolgd zal worden.

[…]

Ik merk hieraan op dat u ook aan de buurtregisseur heeft aangegeven dat u van de moskee EUR 4.000,- onder zich heeft en dit bedrag aan uw advocaat heeft gegeven voor het geval u vervolgd zou worden. Zoals de voorzitter van cliënte ook gister aan u heeft medegedeeld betreft dit geld van de moskee, zodat u dit bedrag dient terug te betalen. U weigert zulks."

2.5 Op 10 februari 2010 heeft klager een brief aan verweerder gestuurd in antwoord op diens voornoemde brief. In deze brief schrijft klager dat het bedrag van EUR 4.000,- ziet op juridische dienstverlening die heeft plaatsgevonden in opdracht van de Stichting. Voorts schrijft klager in die brief:

"In voornoemde schriftelijke overdracht is tevens melding gemaakt van een vordering van EUR 4.000,- opeisbaar bij de advocaat (welke bij u bekend is) die de stichting juridisch heeft vertegenwoordigd tijdens mijn bestuursperiode. Het betreft hier een vordering op de advocaat die ontstaan is naar aanleiding van juridische dienstverlening die heeft plaatsgevonden in opdracht van de stichting. Het betreft hier dus op geen enkele wijze en in het geheel niet een vordering die mij persoonlijk betreft of betrekking heeft op juridische vertegenwoordiging van mij persoonlijk. Ik heb het nieuwe bestuur ook meerdere malen mondeling toegelicht dat het een vordering van EUR 4.000,- betreft welke toekomt aan de stichting en derhalve slechts opeisbaar is door de stichting en aldus dient te worden opgeëist door het huidig bestuur.

[…]

Wat de vordering van EUR 4.000,- betreft verwijs ik uw cliënt naar de advocaat van de stichting die de stichting juridisch vertegenwoordigd heeft gedurende mijn bestuursperiode. Deze advocaat is u bekend."

2.6 Klager heeft bij zijn in nr. 1.1. bedoelde brief aan de deken een kwitantie van advocatenkantoor B overgelegd, waarop vermeld staat:

"Bedrag:  EUR 4.000,- (zegge: vierduizend euro)

Ontvangen van: De heer [klager]

Inzake:  Stichting Moskee [A]

   (dossiernummer: 3071)

[…]

Betreft:  Voorschotnota 90563

Ontvangen door: [B] advocaten"

2.7 Op 15 maart 2010 heeft mr. C een brief aan verweerder gestuurd, waarin hij onder andere heeft geschreven dat klager niet cliënt van hem was.

2.8 Op 12 oktober 2010 heeft verweerder een brief geschreven aan mr. C, waarin hij de voorwaarden heeft toegelicht waaronder het door de raad van toezicht aangestelde bestuur van de Stichting bereid zou zijn een gesprek aan te gaan teneinde de mogelijkheden te bezien om het aan klager opgelegde moskeeverbod op te heffen.

2.9 Op 31 januari 2011 heeft verweerder een brief gestuurd aan de huidige advocaat van klager, die klager bijstaat in zijn geschil met de cliënten van verweerder. Verweerder schrijft in deze brief dat hij constateert dat die advocaat de derde advocaat van klager is.

2.10 Op 15 februari 2011 heeft verweerder opnieuw een brief gestuurd aan de in nr. 2.9 genoemde advocaat van klager, die met betrekking tot het bedrag van EUR 4.000,- de volgende passage bevat:

"Hoewel uw cliënt formeel geen bestuurslid was heeft hij op kosten van de stichting een advocaat ingeschakeld. Het is evident dat [het] aan de advocaat betaalde voorschot ad 4.000,- euro niet van uw cliënt is maar van de stichting."

2.11 Op 17 januari 2012 heeft mr. C een brief gestuurd aan verweerder. Deze brief bevat de volgende passage:

"Begin oktober 2010 heb ik telefonisch contact met u opgenomen in de zaak van mijn cliënten, de heer [D], de heer [E] en de heer [F] om een afspraak te maken voor een bespreking. Zoals tijdens de zitting van 15 september 2010 was aangekondigd was het de bedoeling dat partijen in overleg zouden treden om tot een compromis te komen.

Tijdens deze bespreking heb ik u ook aangegeven dat het moskeeverbod van de heer [klager] dient te worden opgeheven, willen partijen tot een compromis komen. U heeft te kennen gegeven de zaak met uw cliënt te bespreken. Bij brief van 12 oktober 2011 heeft u inhoudelijk gereageerd. Het moskeeverbod van de heer [klager] had indirect verband met de zaak van bovengenoemde cliënten nu ook richting hen werd gedreigd met een moskeeverbod."

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder tegengestelde belangen behartigt, onzuiver handelt en zijn eisen opportunistisch bijstelt. Dit optreden had voor klager nadelige gevolgen.

b) verweerder onjuiste en onnodig grievende mededelingen over klager doet en niet duidelijk maakt wie zijn cliënten zijn.

c) verweerder de hand heeft gehad in een aantal onreglementaire handelingen van het bestuur van de Stichting.

d) verweerder klager ongunstig afschildert tegenover derden.

e) verweerder de onderhavige klacht met de huidige advocaat van klager heeft besproken, daarmee de privacy van klager schendend.

4 BEOORDELING

4.1 Bij zijn beoordeling van de klacht neemt de raad in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij; (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

 

Ad klachtonderdeel a

4.2 Voorzover het klachtonderdeel aanvoert dat verweerder tegenstrijdige belangen behartigt, overweegt de raad in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3 De regel dat een advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uiteenlopende ontwikkeling aannemelijk is, is een regel die dient ter bescherming van de eigen cliënt. Nu niet in geschil is dat klager nimmer cliënt is geweest van verweerder, mist klager het voornoemd belang bij zijn klacht. In zoverre is het klachtonderdeel niet-ontvankelijk

4.4 De stelling dat verweerder onzuiver zou hebben gehandeld of zijn eisen opportunistisch zou hebben bijgesteld betreft een klacht over de inhoudelijke behandeling door verweerder van de zaak. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder bij die behandeling de maatstaf beschreven onder 4.1 heeft overschreden. In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel b

4.5 Klager stelt dat verweerder onjuiste en onnodig grievende mededelingen zou hebben gedaan over klager. In het bijzonder heeft klager aangevoerd dat de brief van verweerder van 3 februari 2010 onjuist en onnodig grievend zou zijn, doordat verweerder in de brief zou hebben gesteld dat klager EUR 4.000,- had ontnomen aan de Stichting. Verweerder zou in zijn brief van 15 februari 2011 deze beschuldiging hebben voortgezet.

4.6 Uit de relevante passages van de brieven, zoals in nrs. 2.4 en 2.5 geciteerd, blijkt dat verweerder in zijn brieven de feitelijke stellingen heeft ingenomen dat klager een bedrag van EUR 4.000,- als voorschot zou hebben betaald aan een advocaat, en dat dit bedrag toekomt aan de Stichting. Deze stellingen zijn op zichzelf niet onjuist, zoals blijkt uit de kwitantie van advocatenkantoor B, en zoals klager ook erkent blijkens zijn in nr. 2.5 geciteerde brief van 10 februari 2010. Een beschuldiging van verweerder zoals klager in dit klachtonderdeel aanvoert, valt naar het oordeel van de raad in de voornoemde brieven van verweerder niet te lezen. In zoverre vindt het klachtonderdeel geen steun in de feiten. Daarbij kan in het midden blijven de stelling van klager dat het bedrag van EUR 4.000,- betaald is aan advocatenkantoor B voor juridische werkzaamheden in opdracht van de Stichting in plaats van klager in persoon, nu verweerder dit standpunt gemotiveerd heeft betwist, en de juistheid van deze stelling zonder nader bewijs niet is komen vast te staan.

4.7 Voor wat betreft andere stellingen van verweerder die volgens klager onjuist en onnodig grievend zouden zijn (daaronder begrepen de stellingen waarop mr. Van Oosteren ter zitting van de raad heeft gewezen), overweegt de raad dat niet is gebleken dat verweerder met deze stellingen de maatstaf beschreven in nr. 4.1 heeft overschreden.

4.8 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c

4.9 Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klager, zakelijk weergegeven, dat verweerder zijn cliënten ertoe aangezet zou hebben om (i) een vergadering van de leden c.q. donateurs van de Stichting bijeen te roepen met het doel een verklaring af te leggen over de rechtsgeldigheid van de aanstelling door de raad van toezicht van een nieuw bestuur; en (ii) een vervalste verklaring op te stellen die zou inhouden dat de (leden)vergadering van de Stichting ingestemd zou hebben met een statutenwijziging van de Stichting.

4.10 Verweerder heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en klager heeft desgevraagd verklaard dit klachtonderdeel niet te kunnen onderbouwen.

4.11 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d

4.12 Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerder klager ongunstig heeft afgeschilderd door tegenover derden te hebben verklaard dat klager bijgestaan werd door advocaat mr. C, terwijl dit niet het geval was, en verder door in zijn brief van 12 oktober 2010 aan mr. C inhoudelijk in te gaan op de situatie van klager, daarmee de privacy van klager schendend. Voorts heeft verweerder aan de huidige advocaat van klager in zijn brief van 31 januari 2011 geschreven dat hij de derde advocaat van klager was, terwijl hij wist dat dit onjuist is.

4.13 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat dat hij gebeld werd door mr. C die zei op te treden namens een aantal mensen dat zich op het standpunt stelde deel uit te maken van het bestuur van de Stichting, en dat mr. C daarbij aangaf dat hij ook optrad voor klager. Daaruit heeft verweerder opgemaakt dat mr. C ook voor klager optrad. Voorts is het volgens verweerder naar zijn weten juist dat de huidige advocaat van klager diens derde advocaat is, nu advocatenkantoor B naar zijn weten de eerste advocaat van klager was (gelet op de omstandigheid dat het voorschot aan advocatenkantoor B pas betaald is nadat de raad van toezicht klager als bestuurslid had ontslagen) en mr. C zijn tweede advocaat was om voornoemde reden.

4.14 Mr C. schrijft in zijn brief van 17 januari 2012 dat hij begin oktober 2010 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder, en dat daarbij ook het moskeeverbod van klager aan de orde is gekomen. Naar het oordeel van de raad is in deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder heeft opgemaakt dat mr. C mede de advocaat van klager was, en hem dienovereenkomstig heeft behandeld. Weliswaar had mr. C in zijn brief van 15 maart 2010 aangegeven dat klager niet zijn cliënt was, maar het is niet onaannemelijk dat verweerder redelijkerwijs gemeend heeft dat dit bericht in oktober 2010 achterhaald was naar aanleiding van zijn telefonisch contact met mr. C. Voor wat betreft de klacht dat verweerder ten onrechte de huidige advocaat van klager als derde advocaat heeft aangemerkt, is de raad van oordeel dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is in het licht van de redenen die verweerder heeft aangedragen waarom hij meende dat dit juist was. Daarbij neemt de raad ook in aanmerking dat verweerder zijn excuses heeft aangeboden aan klager, mocht hij zich hierin hebben vergist.

4.15 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e

4.16 Als verweer tegen dit klachtonderdeel heeft verweerder onweersproken gesteld dat hij van de huidige advocaat van klager had vernomen dat klager de klacht met hem al had besproken, zodat hij op de hoogte was van de klacht. In deze omstandigheden meent de raad dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.17 Het klachtonderdeel is ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager in klachtonderdeel (a) gedeeltelijk niet-ontvankelijk en verklaart het klachtonderdeel overigens ongegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.M. van de Laar, P. van Lingen, A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2012.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl