Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2466
Zaaknummer
11-189U
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid en belang, klachtrecht verzekeraar. Voorlopig deskundigenbericht. Verweerder heeft aan deskundige een onvolledig procesdossier verstrekt, heeft stukken voor deskundige niet gelijktijdig aan wederpartij gestuurd en heeft vervolgens niet gereageerd op vragen van de wederpartij over de aan de deskundige toegezonden stukken. Klacht gegrond. Niet tijdig reageren tijdens dekenonderzoek. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van 14 februari 2012
in de zaak 11-189 U
naar aanleiding van de klacht van:
p/a mr
k l a a g s t e r
tegen:
de heer mr
v e r w e e r d e r
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 juni 2011, door de raad ontvangen op 20 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 6 december 2011. Verschenen zijn mr Santen, werkzaam bij klaagster, mr H. Van Katwijk, als gemachtigde van klaagster en mr S.J. de Groot, kantoorgenoot van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 25 in de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de ter zitting overgelegde stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klaagster is een onderlinge waarborgmaatschappij die zich richt op de medische sector. Zij treedt op als aansprakelijkheidsverzekeraar van een arts en een ziekenhuis die aansprakelijk zijn voor een medische beroepsfout. Verweerder behartigt de belangen van het minderjarige slachtoffer van de beroepsfout en diens ouders. De aansprakelijkheid staat vast, het geschil tussen partijen heeft betrekking op de afwikkeling van de schade.
2.3 Verweerder heeft een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht ingediend. Klaagster heeft verweer gevoerd. Zij heeft zich daarbij door een eigen advocaat laten bijstaan. Bij beschikking van 31 maart 2010 heeft de rechtbank Roermond het verzoek gehonoreerd, een deskundige benoemd en bepaald dat de deskundige door verweerder in het bezit moet worden gesteld van de gedingstukken.
2.4 Op 6 april 2010 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de deskundige, zonder een afschrift aan klaagster toe te sturen. Op 12 april 2010 stuurt verweerder opnieuw een bericht aan de deskundige. Hij zendt daarvan wel een kopie aan de advocaat van klaagster, maar hij laat na om de bij de brief behorende bijlagen mee te sturen.
2.5 Per brief van 28 april 2010 vraagt een letselschadekantoor namens klaagster aan verweerder welke stukken aan de deskundige zijn toegestuurd. Verweerder laat na op deze brief te reageren. Op 14 mei 2010 stuurt het letselschadekantoor een herinnering. Uit een volgende herinnering van het letselschadekantoor d.d. 21 mei 2010 blijkt dat klaagster op die datum nog in het duister tast over de vraag welke stukken aan de deskundige zijn toegestuurd en wordt voorts onder meer gevraagd om kopieën van de gegevens die bij brief van 12 april 2010 aan de deskundige zijn gestuurd. In deze brief wordt voorts aan verweerder gemeld dat het de bedoeling is dat hij rechtstreeks met het letselschadekantoor correspondeert. Per brief van dezelfde datum aan de deskundige laat het letselschadekantoor weten dat hem niet duidelijk is over welke stukken de deskundige beschikt.
2.6 Per brief van 4 juni 2010 laat het letselschadekantoor aan verweerder weten:
2010;
- dat het kantoor uit een reactie van de deskundige is gebleken dat verweerder niet alle gedingstukken (volledig) aan de deskundige heeft toegestuurd;
- en dat een kennelijk door de deskundige ontvangen advies, gedateerd 23 november 2009, bij klaagster onbekend is, terwijl bij klaagster van een advies, gedateerd 21 oktober 2009, een bladzijde ontbreekt.
In de brief formuleert het letselschadekantoor voorts nog de vrees dat de deskundige door de handelwijze van verweerder op het verkeerde been is gezet.
2.7 Uit een e-mail die verweerder op 7 juni 2010 aan de deskundige heeft gestuurd blijkt dat de deskundige het verweerschrift van klaagster niet van verweerder heeft ontvangen en dat nog steeds geen antwoord is ontvangen op de brieven van 28 april, 14 mei en 21 mei. Ten slotte erkent verweerder in deze e-mail dat hij het advies van 23 november 2009 wel naar de deskundige maar niet naar (de advocaat van) klaagster heeft gestuurd.
2.8 Uit een e-mail van de deskundige d.d. 8 juni 2010 blijkt dat deze het verweerschrift van klaagster met bijbehorende producties via de rechtbank heeft verkregen. Verder bevestigt hij dat hij beschikt over het advies van 21 oktober 2009, dat vier bladzijden omvat alsmede een vijfde bladzijde houdende een overzicht van medische gegevens, en dat hij over het advies van 23 november 2009 beschikt.
2.9 Per e-mail van 22 juli 2010 aan het letselschadekantoor geeft verweerder een overzicht van de op 12 april 2010 aan de deskundige gezonden stukken, op welk overzicht het verweerschrift ontbreekt. Verder vraagt verweerder in dat bericht het hem te laten weten als nog iets ontbreekt in de stukken.
Op 30 juli 2010 heeft de deskundige aan klaagster, tegelijk met de toezending van de conceptrapportage, het advies van 23 november 2009 alsmede de bij klaagster ontbrekende pagina van het advies van 21 oktober 2009 ter beschikking gesteld.
2.10 Verweerder reageert tijdens het onderzoek van de klacht door de deken niet binnen de gestelde termijnen, zodat de deken meermalen moet verzoeken om alsnog te reageren.
KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a. in strijd met de rechterlijke uitspraak en ondanks herhaalde rappellen van de zijde van klaagster zou hebben verzuimd (alle) stukken aan de door de rechter benoemde deskundige te zenden;
b. in strijd met artikel 198 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) herhaald zou hebben verzuimd (de advocaat, althans vertegenwoordiger van) zijn wederpartijen te informeren over de stukken die hij aan de deskundige toezond;
c. zou hebben verzuimd voor de kwestie relevante feiten volledig en naar waarheid aan de rechtbank te vermelden, door één bladzijde van het advies van zijn medisch adviseur niet in rechte te produceren en evenmin (ondanks herhaald verzoek daartoe) aan klaagster te zenden.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Verweerder heeft primair betoogd dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht.
4.2 De raad stelt vast dat klaagster, die een onderlinge waarborgmaatschappij is, niet namens haar verzekerden die aansprakelijk zijn voor de beroepsfout, maar zelf de klacht heeft ingediend. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen komt niet eenieder toe, doch slechts degene die door het handelen en nalaten waarover wordt geklaagd, rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht is derhalve aan de orde of klaagster zelf rechtstreeks belang heeft bij de klacht.
4.3 De klacht ziet op de gang van zaken tijdens een civiele procedure. Niet betwist is dat klaagster rechtstreeks financiëel belang bij de uitkomst van die procedure heeft en dus ook bij de gang van zaken tijdens die procedure, omdat de aansprakelijke arts en het aansprakelijke ziekenhuis hun aansprakelijkheidsrisico inclusief de juridische kosten bij klaagster hebben verzekerd. De uitkomst van de civiele procedure komt – naar verweerder ook bekend is en was – uiteindelijk voor risico van klaagster, zodat klaagster in materiële zin als tegenpartij van de cliënt van verweerder moet worden aangemerkt. Daaruit volgt dat klaagster ontvankelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 De klachten zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Deze vrijheid kent echter grenzen, onder meer daar waar de advocaat procedurele regels die voortvloeien uit het beginsel van fair play niet in acht neemt.
Klachtonderdeel a
4.5 Klachtonderdeel a houdt in dat verweerder in strijd met de opdracht van de rechter de deskundige niet een volledig procesdossier heeft toegezonden, namelijk het verweerschrift van klaagster niet aan de deskundige heeft verstrekt. De feiten waarop dit klachtonderdeel is gebaseerd zijn vast komen te staan.
4.6 De raad acht het aan verweerder verweten gedrag ook tuchtrechtelijk verwijtbaar. De stelling van verweerder, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de rechtbank het complete dossier aan de deskundige zou toesturen, pleit hem niet vrij. In de beschikking heeft de rechtbank deze taak immers op verweerder gelegd, zodat er geen misverstand kon bestaan over wat verweerder te doen stond. Weliswaar blijkt de deskundige het verweerschrift (uiteindelijk) inderdaad van de rechtbank ontvangen te hebben, dat neemt niet weg dat verweerder dat stuk diende op te sturen. Gezien de vele verzoeken, namens klaagster aan verweerder gedaan, om opheldering te verschaffen over de vraag of hij alle gedingstukken inmiddels aan de deskundige had verstrekt zoals de rechtbank aan hem had opgedragen, had verweerder eerder behoren te ontdekken dat hij de deskundige een incompleet dossier had verstrekt en had hij zijn verzuim dienen te herstellen. In plaats daarvan heeft hij de verzoeken van klaagster genegeerd. De stelling van verweerder dat hij slechts met de advocaat van klaagster van doen had en de verzoeken van het letselschadekantoor daarom mocht negeren, gaat niet op. In de brief van 21 mei 2010 staat immers dat het de bedoeling is dat verweerder rechtstreeks met het letselschadekantoor correspondeert.
Klachtonderdeel b
4.7 Klachtonderdeel b houdt in dat verweerder klaagster niet (gelijktijdig met de deskundige) danwel niet volledig heeft geïnformeerd omtrent de aan de deskundige verstrekte informatie. Klaagster stelt dat zij daardoor procedureel in het nadeel was of had kunnen zijn bij de totstandkoming van het concept-deskundigenrapport. Vast staat dat verweerder klaagster van zijn eerste bericht aan de deskundige geen kopie heeft gestuurd. Van zijn tweede bericht de dato 12 april 2010 heeft hij (de advocaat van) klaagster wel een kopie gestuurd, maar niet van de bij dat bericht behorende bijlagen. Onder die bijlagen bevond zich ook een klaagster onbekend advies van 23 november 2009. Vervolgens heeft verweerder (een vertegenwoordiger van) klaagster pas na meerdere aanmaningen laten weten welke stukken hij aan de deskundige heeft gestuurd en heeft klaagster het haar onbekende advies van 23 november 2009 uiteindelijk pas op 30 juli 2010 van de deskundige ontvangen. Klaagster kon daardoor eerst in een betrekkelijk laat stadium vaststellen op welke stukken de deskundige zich zou baseren.
4.8 Een advocaat die stukken toestuurt aan een door de rechtbank benoemde deskundige, is gehouden om gelijktijdig afschriften te sturen aan zijn tegenpartij, omdat deze tegenpartij moet kunnen vaststellen welke stukken de deskundige tot zijn beschikking heeft gekregen. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat het niet, althans niet volledig toezenden van stukken aan de tegenpartij het gevolg is van een vergissing, omdat verweerder herhaaldelijk nalaat te reageren op de aanmaningen die klaagster hem stuurt. Als gevolg van de nalatigheid van verweerder kon klaagster pas kennis nemen van het advies van 23 november 2009 en de ontbrekende pagina van het advies van 21 oktober 2009– toen de concept-rapportage van de deskundige al gereed was. Hiermee is het beginsel van fair play geschonden.
4.9 Verweerder heeft verder nog gesteld dat sprake moet zijn van een vergissing, in die zin dat verweerder op 12 april 2010 wel een e-mail heeft gestuurd aan de advocaat van klaagster met een overzicht van de aan de deskundige gezonden gegevens, waaronder het bewuste advies. De raad overweegt dat, ook indien het ontbreken van de bijlagen bij de e-mail op een vergissing berust, toch sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen omdat verweerder vervolgens nalaat te reageren op de aanmaningen die een andere vertegenwoordiger van klaagster hem stuurt.
Klachtonderdeel c
4.10 De raad merkt op dat verweerder niet erg adequaat reageert als hij er door een vertegenwoordiger van klaagster op wordt geattendeerd dat een bladzijde van het advies van 21 oktober 2009 vooralsnog ontbreekt. Bovendien komt verweerder zijn toezegging, om de ontbrekende bladzijde na te zenden, niet na. Hoewel de handelwijze van verweerder onvoldoende accuraat is, acht de raad echter geen tuchtrechtelijke grens overschreden omdat gesteld noch gebleken is dat de ontbrekende bladzijde van het bewuste advies inhoudelijk van belang is. Dat neemt overigens niet weg dat verweerder door zijn handelen (wederom) bij klaagster het idee kon laten ontstaan dat hij niet deed wat van hem verwacht mocht worden.
5 MAATREGEL:
5.1 Op grond van alle omstandigheden zoals deze zijn gebleken – met inbegrip van het feit dat verweerder het ook tijdens de klachtbehandeling door de deken laat aankomen op herhaalde verzoeken om te reageren - ziet de raad aanleiding de maatregel van berisping op te leggen.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond:
- verklaart de klachtonderdeel c ongegrond.
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus gewezen door mr A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, R. Lonterman, G. Kaaij en J.J. Trap, leden, met bijstand van mr M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2012.
Griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Voor wat betreft het ongegrond verklaarde klachtonderdeel kan bovendien beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post:
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is :
Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl