Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3317

Zaaknummer

12-149

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Een advocaat die stelt op te treden, wordt geacht over een volmacht te beschikken en behoeft geen schriftelijke volmacht te tonen.

Uitspraak

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 12-149

naar aanleiding van de klacht van:

[  ] klaagster

mede namens de Stichting C [ ]

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te  [ ]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem van 24 augustus 2012, door de raad in het ressort Arnhem ontvangen op 27 augustus 2012.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1. Klaagster, die tevens voorzitter is van de Stichting C.[ ], heeft de GGD Gelre IJssel verzocht om een afschrift te verstrekken van het zorgdossier dat betrekking heeft op haar zoon.

2. Het verzoek is ingediend namens de Stichting C. [ ] door onder meer mr. Van Veen. Mr. Van Veen heeft gesteld het verzoek te hebben ingediend ‘Als gemachtigde advocaat Mr. van Veen, Mr. van de Reijt en Mr. P.A. de Lange treden wij op voor [klaagster] de moeder’ en “Opgesteld door advocaten en juristen verbonden aan Stichting C.[ ], Mr. Van Veen, Mr. V.d. Reijt’.

3. Verweerder treedt op als advocaat van de GGD Gelre IJssel.

4. Verweerder heeft mr. Van Veen bericht dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat zij als advocaat op het tableau staat ingeschreven en als zodanig gemachtigd zou zijn om op te treden namens klaagster. Ook is volgens verweerder niet via een andere weg, bijvoorbeeld een volmacht, gebleken dat mr. Van Veen gemachtigd is om namens klaagster op te treden.

5. In een tweede reactie aan mr. Van Veen heeft verweerder bericht dat hij de Orde van Advocaten heeft gevraagd om na te gaan of zij als advocaat is ingeschreven. Voorts heeft hij haar geschreven dat wanneer zij zich ten onrechte uitgeeft als advocaat dat een strafbaar feit oplevert.

6. Verweerder heeft vervolgens een brief geschreven aan klaagster. Hij heeft haar namens GGD Gelre IJssel laten weten dat zij geen inzage kan krijgen in het dossier. Ook heeft hij haar medegedeeld dat zij contact zou kunnen opnemen met een van de artsen van GGD Gelre IJssel om meer informatie te verkrijgen over de zorgverlening aan haar zoon.

KLACHT

Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:

a. Haar intimiderende brieven te sturen;

b. Niet aan te tonen dat hijzelf met een machtiging optreedt namens zijn cliënt.

c. Ten onrechte te stellen dat de heer mr. De Lange geen advocaat is. Hij is advocaat bij Vos & De Lange in Barendrecht.

VERWEER

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

a. Verweerder stelt twee brieven aan de Stichting C. [ ] te hebben gestuurd en één brief aan klaagster zelf. Uit de inhoud van deze brieven blijkt niet dat sprake is van intimidatie.

b. Een advocaat behoeft geen schriftelijke machtiging van een cliënt om voor deze op te treden.

c. Over en met mr. De Lange heeft verweerder niet gecorrespondeerd, enkel met mr. Van Veen. Het is niet gebleken dat mr. Van Veen advocaat is.

BEOORDELING

De voorzitter is van mening dat op de klacht met toepassing van art. 46g Advocatenwet kan worden beslist.

De voorzitter stelt voorop dat nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klaagsters wederpartij, heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Bedoelde vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze kan onder meer worden ingeperkt, indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad a.

Klaagster verwijt verweerder intimiderende brieven te hebben geschreven. Klaagster heeft echter nagelaten om specifiek aan te geven welke passages uit de brieven zij als intimiderend heeft ervaren. In zoverre mist de klacht dan ook feitelijke grondslag.

De voorzitter beschouwt de bewoordingen waarin verweerder de zienswijze van zijn cliënte naar voren heeft gebracht, overigens niet als intimiderend van aard. In dit verband merkt de voorzitter op dat het verweerder vrij stond de vraag te stellen of mr. Van Veen als advocaat op het tableau staat ingeschreven. Het verifiëren of iemand die zich uitgeeft als advocaat dat ook daadwerkelijk is, levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het stond verweerder ook vrij om in verband hiermee contact te leggen met de Deken van de orde van Advocaten in Groningen.

Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad b.

Klaagster verwijt verweerder dat hij zelf niet bereid was een volmacht te overleggen, terwijl hij mr. Van Veen wel om zo’n volmacht had gevraagd.

De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat een advocaat die stelt op te treden, geacht wordt over een volmacht te beschikken. Een advocaat hoeft geen schriftelijke volmacht te tonen, terwijl dit van andere rechtsbijstandverleners wel kan worden verlangd. In het licht hiervan stond het verweerder vrij om niet te reageren op het verzoek van klaagster om een volmacht te tonen en stond het hem eveneens vrij om aan mr. Van Veen, van wie niet is gebleken dat zij als advocaat staat ingeschreven en evenmin dat zij langs andere weg door klaagster gevolmachtigd was, geen nadere inhoudelijke reactie te sturen.

Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad c.

Op basis van de stukken heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerder twijfel zou hebben geuit over de hoedanigheid van mr. De Lange.

Klachtonderdeel c mist derhalve feitelijke grondslag en is dus kennelijk ongegrond.

De conclusie op grond van het bovenstaande is dat de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond zijn.

In de brieven van klaagster leest de voorzitter nog andere punten van kritiek, die niet in de klachtomschrijving van de Deken zijn genoemd. Zo leest de voorzitter in de brieven het verwijt dat verweerder andere collega advocaten zou aanspreken op hun nevenfuncties, terwijl hij er zelf een aantal nevenfuncties heeft en het verwijt dat er sprake zou zijn van conflicterende belangen. Klaagster heeft haar klachten op deze punten onvoldoende onderbouwd waardoor deze klachtonderdelen feitelijke grondslag missen. Het is de voorzitter overigens ook niet gebleken dat verweerder de nevenfuncties van advocaten ter discussie heeft gesteld. Ook de andere feiten die klaagster in haar brieven noemt, leveren naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

De voorzitter verklaart de klacht dan ook in al zijn onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 17 september 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem.