Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-03-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2636
Zaaknummer
11-154
Inhoudsindicatie
Klager beklaagt zich erover dat de advocaat van de wederpartij ten onrechte een procedure tegen hem begonnen is en tijdens een mondelinge behandeling van 20 augustus 2011 ten overstaan van de behandelend rechter heeft gelogen. Op goede gronden mocht de advocaat aannemen dat de onderhavige procedure noodzakelijk was. Dat advocaat gelogen heeft is niet komen vast te staan.
Uitspraak
11-154
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 25 november 2011 heeft mr. C.A.M. Luttikhuis, lid van de raad van toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
X,
wonende te A,
klager,
hierna: klager
tegen:
Y,
advocaat te B,
beklaagde,
hierna: verweerder
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 23 januari 2012 waar klager en verweerder zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, R.P.F. van der Mark, H.J.P. Robers en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht luidt als volgt.
a.
Verweerder is ten onrechte een procedure tegen klager begonnen,
b.
Verweerder heeft tijdens een mondelinge behandeling van 20 augustus 2011 ten overstaan van de behandelend rechter gelogen.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
3.1
Verweerder treedt op als advocaat van de wederpartij van klager, de voormalig echtgenote van klager. Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 18 maart 2009 werd klager veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen klager en zijn voormalige echtgenote. In dit vonnis is onder meer bepaald dat de voormalige echtelijke woning wordt toebedeeld aan klager. Voorts is in dit vonnis bepaald dat : “indien de man weigert mede te werken aan de toedeling van de woning aan hem, dit vonnis in de plaats zal treden van de voor het passeren van de akte van levering vereiste wilsverklaring van de man”. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd door het Hof Arnhem op 31 augustus 2010.
In december 2010 heeft de notaris per aangetekende post een akte van levering aan klager toegezonden ten behoeve van de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan klager. Deze brief is door klager niet opgehaald.
Toen klager aangaf niet te kunnen c.q. te willen meewerken aan de toedeling van de woning heeft verweerder klager in mei 2011 opnieuw gedagvaard voor de rechtbank Almelo. In deze dagvaarding heeft verweerder de rechtbank verzocht om te bepalen dat de woning aan klager dient te worden toebedeeld dan wel dat het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van een notariële akte van levering van eigendom. De rechtbank oordeelde op 2 november 2011 dat de eis van verweerder moet worden afgewezen nu de cliënte van verweerder geen belang heeft bij de vordering aangezien reeds met het vonnis van 18 maart 2009 bereikt kon worden wat verweerder in de later gevoerde procedure namens zijn cliënte probeerde te bereiken.
3.2
In het klachtdossier bevindt zich een notitie van de notaris en de kandidaat-notaris van 19 juli 2011 over de inschrijfbaarheid van het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 maart 2009 met bijgevoegde literatuur. Daarin wordt gemotiveerd aangegeven dat het onmogelijk is dit vonnis rechtstreeks bij het kadaster in te schrijven.
3.3
In het klachtdossier bevindt zich het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 20 augustus 2011 ten overstaan van de rechtbank Almelo.
4.
Klager heeft zijn klachten als volgt toegelicht.
In december 2010 heeft klager een aangetekend verzonden brief van de notaris niet opgehaald. Klager had niet de plicht om de brief op te halen. Pas na de zitting van 20 augustus 2011 heeft klager de akte van levering ontvangen. Het is een leugen van verweerder dat dit anders zou zijn. Klager had eerder telefonisch contact gehad met de notaris en hem toen gevraagd ervoor te zorgen dat klager de akte van levering op zijn huisadres zou ontvangen. Dit is vervolgens niet gebeurd. In de eerste procedure was klager veroordeeld om aan toedeling van de echtelijke woning medewerking te verlenen. Dit was voor klager echter onmogelijk daar hij de cliënte van verweerder niet kon betalen.
5.
Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
Toen klager niet wilde meewerken aan de akte waarmee de volledige eigendom van de woning aan hem werd geleverd, heeft de notaris verweerder en zijn cliënte geadviseerd een nieuwe procedure te beginnen, omdat naar zijn mening toedeling van de woning op basis van het vonnis uit 2009 niet mogelijk was. Daarom is verweerder in mei 2011 een nieuwe procedure gestart. In een notitie van 19 juli 2011 heeft de notaris zijn standpunt toegelicht. Deze notitie is met het oog op de mondelinge behandeling overgelegd.
Verweerder ontkent tijdens de mondelinge behandeling van 21 september 2011 gezegd te hebben dat klager de akte van levering had ontvangen. Verweerder weet niet meer exact wat hij ter zitting heeft gezegd maar zal gesteld hebben dat de akte van levering aan klager was toegezonden. Het ging niet om een brief van verweerder. Verweerder had van de notaris begrepen, dat de akte van levering aan klager was toegezonden. Verweerder begrijpt nu dat klager de stukken niet heeft afgehaald. De stukken zijn dus wel verzonden.
6.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is het daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn.
De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de raad in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken, zoals hierna wordt gemotiveerd.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
Niet in geding is, dat klager op het moment waarop verweerder de tweede procedure aanhangig maakte niet bereid was zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van levering van de voormalige echtelijke woning. Bij het aanhangig maken van de gewraakte procedure is verweerder afgegaan op het advies van de notaris, waarin deze aangaf dat het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 maart 2009 niet in het kadaster kon worden ingeschreven. Op goede gronden mocht verweerder aannemen dat de onderhavige procedure noodzakelijk was. Dat achteraf is gebleken dat dit in de visie van de rechtbank Almelo niet het geval was maakt dit niet anders. Bij het aanhangig maken van de procedure is voorts niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig te werk is gegaan. Klager voldeed niet aan het vonnis van de eerste rechter. Het kwam voor risico van klager dat hij de aangetekende brief niet heeft willen af halen.
Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
Niet is komen vast te staan dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 heeft gelogen. Verweerder ontkent dat hij toen gezegd heeft dat klager de akte van levering had ontvangen. Dat verweerder dit wel zou hebben gezegd is door klager niet aannemelijk gemaakt en daarvan blijkt ook niet uit het proces-verbaal van de zitting.
Verweerder erkent dat hij vermoedelijk gezegd zal hebben dat de akte van levering was toegezonden, hetgeen feitelijk juist is.
Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klager tegen verweerder is in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2012.
Griffier Voorzitter