Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3069

Zaaknummer

B 114 - 2011

Inhoudsindicatie

Het is de taak van een advocaat zijn cliënt te informeren over de mogelijkheden van een minnelijke regeling, over de redelijkheid van gedane voorstellen en over de risico’s die er bestaan bij de afwijzing van een schikkingsvoorstel. Verweerster heeft deze taak correct vervuld. Klaagster heeft zich in de door haar getekende opdrachtbevestiging akkoord verklaard met ondermeer een zogenaamde succesfee. Verweerster was gerechtigd deze in rekening te brengen, hoewel zij klaagster niet tot het einde heeft bijgestaan. Ofschoon klaagster zich tot een andere gemachtigde had gewend, is het uiteindelijke resultaat van de beëindigingsvergoeding niet door de opvolgende gemachtigde verbeterd.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 juni 2012

in de zaak B 114 - 2011

naar aanleiding van de klacht van:

 

mevrouw  X.

 

klaagster

 

tegen:

mevrouw Y.

 

 

verweerster

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 16 mei 2011 met kenmerk 136-10, door de raad ontvangen op 16 mei 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2012 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

          - de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 16 mei 2011 met bijlagen.

 

 

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een arbeidsrechtelijke ontbindingsprocedure. Daarvoor was klaagster in deze zaak bijgestaan door een ‘pro deo’ advocaat, over wie zij niet tevreden was. De voorwaarden waaronder verweerster voor klaagster zou optreden, zijn tussen partijen schriftelijk vastgelegd, waarbij zowel sprake was van een maximum honorarium als van een succesfee bij het uitonderhandelen van een beëindigingsvergoeding.

2.2         Tijdens de zitting van 8 april 2010 is er tussen klaagster en haar werkgeefster een schikking tot stand gekomen.

2.3         Tengevolge van het optreden van haar werkgeefster na deze zitting heeft klaagster haar instemming met de schikking alsnog ingetrokken, hetgeen vervolgens geleid heeft tot een tweede procedure, waarin klaagster werd bijgestaan door een opvolgend gemachtigde. Tijdens deze zitting heeft klaagster alsnog ingestemd met de eerder getroffen schikking.

2.4         Na afloop van de tweede zitting heeft verweerster aan klaagster gedeclareerd overeenkomstig de daarover gemaakte afspraken inclusief de succesfee.

2.5         Na de ontbindingsbeschikking heeft Z. beslag doen leggen op de aan klaagster toegekende ontbindingsvergoeding.

 

3                KLACHT

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.       verweerster de belangen van klaagster niet op de juiste wijze heeft behartigd tijdens de rechtsbijstand in een arbeidsrechtelijke ontbindingsprocedure;

2.       verweerster klaagster onder druk heeft gezet waardoor klaagster tegen haar wil akkoord is gegaan met een schikkingsbedrag;

3.       verweerster ten onrechte een bedrag aan succesfee in rekening heeft gebracht, terwijl zij de procedure niet tot het einde toe heeft gevoerd;

4.       verweerster een kantoorgenoot heeft betrokken bij de rechtsbijstand terwijl klaagster daar niet om heeft verzocht;

5.       verweerster haar eigen belang bij succesfee heeft laten prevaleren boven het belang van klaagster bij een optimale schikkingsvergoeding; bovendien heeft zij de datum van de opdrachtbevestiging met één dag geantedateerd;

6.       verweerster geen actie heeft ondernomen in verband met het beslag dat op de ontbindingsvergoeding van klaagster was gelegd.

 

4                VERWEER

4.1         Verweerster bestrijdt dat zij de belangen van klaagster niet op de juiste wijze zou hebben behartigd.

4.2         Verweerster heeft klaagster niet onder druk gezet om het schikkingsvoorstel te accepteren; zij heeft klaagster wel gewezen op het risico van het laten aankomen op een kantonrechterlijke beslissing. Klaagster heeft na aanvankelijke instemming met het resultaat uiteindelijk afgezien van het eerder bereikte akkoord als gevolg van omstandigheden, die in de sfeer van de werkgeefster lagen en niet in de sfeer van een onzorgvuldige rechtsbijstand.

4.3         Verweerster heeft de succesfee in rekening gebracht, omdat de aanvankelijk  getroffen regeling uiteindelijk door partijen is bekrachtigd.

4.4         De kantoorgenoot in kwestie was de patroon van verweerster; klaagster heeft nimmer bezwaar gemaakt tegen diens aanwezigheid bij en interventies tijdens de procedure.

4.5         De antidatering van de opdrachtbevestiging vloeit voort uit het opmaken van het formulier daartoe één dag vóór de bespreking en de ondertekening door klaagster.

4.6         Verweerster heeft inderdaad geen actie ondernomen naar aanleiding van het op de ontslagvergoeding gelegde beslag, omdat zij daarvoor van klaagster nooit opdracht heeft gekregen.

 

5                BEOORDELING

5.1         Met betrekking tot de eerste beide onderdelen van de klacht stelt de raad vast dat uit de stukken geenszins blijkt dat verweerster zou zijn tekort geschoten in haar dienstverlening aan klaagster. Klaagster heeft dit verwijt verder ook niet of nauwelijks onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de druk die verweerster op klaagster zou hebben uitgeoefend om tijdens een zitting van de kantonrechter de zaak te schikken. Het is de taak van een advocaat om zijn cliënt te informeren over de mogelijkheden van een minnelijke regeling, over de redelijkheid van gedane voorstellen en over de risico’s die er bestaan bij de afwijzing van een schikkingsvoorstel, in casu over de kans dat de kantonrechter een lagere ontbindingsvergoeding kan toekennen. Uit de stukken blijkt niet alleen dat verweerster deze taak correct heeft vervuld, maar ook dat de kantonrechter aan klaagster nog eens heeft gevraagd of zij zich in de bereikte schikking kon vinden, waarop klaagster positief heeft geantwoord. De raad acht deze beide onderdelen van de klacht ongegrond.

5.2         Wat betreft het derde onderdeel van de klacht is het juist dat verweerster de procedure niet tot het einde heeft gevoerd. Zulks is echter niet aan verweerster te wijten geweest, nu klaagster na de zitting te kennen heeft gegeven alsnog haar instemming met het bereikte resultaat in te trekken als gevolg van  omstandigheden, die in de sfeer van haar werkgeefster lagen en niet in de sfeer van een onzorgvuldige rechtsbijstand van verweerster. In een tweede procedure, waarin klaagster door een opvolgend gemachtigde is bijgestaan, is uiteindelijk hetzelfde resultaat bereikt, zodat niet valt in te zien waarom het verweerster niet was toegestaan de overeengekomen succesfee bij klaagster in rekening te brengen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.3         Dat de patroon van verweerster bij de zitting aanwezig was is geenszins ongebruikelijk en veelal zelfs de taak van een patroon. Dat deze patroon ook op de tweede zitting aanwezig was, toen een opvolgend gemachtigde voor klaagster optrad, is evenmin verwijtbaar, omdat het om een openbare zitting ging. Daarenboven vermag de raad niet in te zien op welke wijze het gedrag van een patroon aan zijn pupil/stagiaire toegerekend kan worden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4         Wat betreft het vijfde onderdeel van de klacht wijst de raad er op dat de tuchtrechter geen bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten. Vast staat dat verweerster gedeclareerd heeft overeenkomstig de afspraken, die zijn vastgelegd in een door klaagster voor akkoord getekende opdrachtbevestiging, welke afspraken niet in strijd zijn met de regelgeving voor advocaten. Dat deze opdrachtbevestiging één dag geantedateerd is, omdat deze één dag eerder was opgesteld, kan niet als een omissie aangemerkt worden. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.5         Met betrekking tot het laatste klachtonderdeel stelt de raad vast dat uit de stukken niet gebleken is dat klaagster aan verweerster opdracht zou hebben gegeven actie te ondernemen naar aanleiding van het op haar ontslagvergoeding gelegde beslag, zodat het de raad niet duidelijk is waarop klaagster dit onderdeel van haar klacht baseert. Ook dit onderdeel verklaart de raad derhalve ongegrond.

 

6.       BESLISSING

 

De raad van discipline:

         verklaart alle onderdelen van de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mw. mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. mw. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2012.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 juni 2012                            

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            klaagster

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl