Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA4386

Zaaknummer

R.3907/12.41 (ii)

Inhoudsindicatie

Onvoldoende medewerking verleend aan onderzoek deken en ingeschakelde derde(n). Oneigenlijk gebruik derdengeldenrekening. Bewuste benadeling schuldeisers cliënt.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Schorsing zes maanden waarvan vijf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 februari 2012 met kenmerk K099 2011/2012 ew/ij, door de raad ontvangen op 7 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een klacht tegen verweerder ingediend.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Op 7 juni 2009 is op basis van een tussen onder anderen de Haagse Orde van Advocaten met (het kantoor van) verweerder gesloten overeenkomst aan mr. V. en de heer W. RA opdracht gegeven om onderzoek te doen naar en te rapporteren over onder meer:

- de kwaliteit van de praktijkvoering;

- de vraag of de belangen van cliënten zijn gewaarborgd;

- de wijze van declareren;

- de financiële organisatie en

- het gebruik van de derdengeldrekening

door het kantoor van verweerder.

2.2 De rapportage is op 15 januari 2010 afgerond. De in relatie tot de klacht relevante passages luiden als volgt:

”Hoewel [verweerder; red.] bij herhaling liet [..] weten bereid te zijn aan het onderzoek mee te werken en alle gevraagde gegevens te zullen verstrekken, hebben ondergetekenden moeten vaststellen dat deze verstrekking zeer moeizaam is verlopen.”

“(…)terwijl ten aanzien van [verweerder; red.] geldt dat de gegevensverstrekking zeer lang op zich heeft laten wachten. Dit geldt met name voor gegevens met betrekking tot zijn derdengeldrekening. Wij hebben dan ook moeten vaststellen dat wij met name van de financiële basis van de praktijk van [verweerder; red.] en de daarbij behorende financiële administratie geen volledig en congruent beeld hebben kunnen krijgen.”

 “Een van de bezwaren die aanleiding hebben gegeven tot dit onderzoek had betrekking op het gebruik van de derdengeldrekening van de kostenmaatschap. Gebleken was dat met goedvinden en medeweten van [mr D.; red.] door een van zijn cliënten een bepaalde som geld op de derdengeldrekening was gestort teneinde te voorkomen dat hierop derdenbeslag zou worden gelegd. Dit onjuiste gebruik van de derdengeldrekening wordt ook vermeld in het (…) gespreksverslag van 8 april 2009. Naar aanleiding van die laatste bespreking is het geld teruggestort naar de rekening van de betrokken cliënte. (…)

Een verder onderzoek naar de derdengeldrekening van de kostenmaatschap heeft geen bijzonderheden opgeleverd anders dan onze vraag hoe het mogelijk is dat min of meer permanent op deze rekening een bedrag staat van € 10.000,-. Evenmin ontvingen wij een saldospecificatie met betrekking tot dit bedrag. Wij zijn van mening dat beide vragen nog steeds dienen te worden beantwoord.”

“In een zeer laat stadium hebben wij van [verweerder; red.] de gegevens ontvangen met betrekking tot zijn derdengeldrekening over de periode 1 januari 2007 t/m 23 november 2009. In onze laatste bespreking hadden wij [verweerder; red.] gevraagd de door hem na te zenden gegevens te voorzien van een duidelijke toelichting. Die toelichting heeft echter ontbroken.”

“Ons is gebleken dat de in het kantoor aanwezige bibliotheek zwaar verouderd is terwijl over de afgelopen boekjaren niet of nauwelijks geld is besteed aan literatuur en/of jurisprudentie. (…)“

“Wat [verweerder; red.] betreft viel het op dat de juridische benadering van zaken die wij onder ogen hebben gekregen als mager zou moeten worden gekwalificeerd, terwijl het gebruik van de Nederlandse taal in een aantal gevallen bij hem duidelijk tekortschiet. [Verweerder; red.] is dan ook in overweging gegeven aan beide punten aandacht te besteden en bijvoorbeeld een cursus te volgen op het gebied van de Nederlandse taal.

Verder hebben wij vastgesteld dat [verweerder; red.] bij het noteren van tijd in de centrale urenregistratie (urios) bij iedere verrichting hoe beperkt van omvang ook, 12 minuten noteert. Hierop aangesproken gaf hij te kennen dat hij meende dat 12 minuten als minimum tijdeenheid mag worden genoteerd. Ondergetekenden hebben hem erop gewezen dat dit onjuist is en dat een simpel telefoongesprek of het ontvangen van een brief in de praktijk nauwelijks meer dan 6 minuten tijd met zich zal brengen. Niet alleen aan betalende cliënten maar ook in geval sprake is van een toevoeging dient de urenverantwoording te zijn gebaseerd op reëel bestede tijd.”

 “Op het kantoor is geen sprake van een duidelijk structuur op het gebied van behandeling van klachten. Het kantoor is in ieder geval niet aangesloten bij de Klacht- en Geschillencommissie. (…)”

“Hieraan kan verder worden toegevoegd dat het kantoor tot voor kort voorschotten in rekening bracht zonder daarover BTW in rekening te brengen. Ondergetekenden hebben erop gewezen dat dit onjuist is en dat op een voorschotbetaling slechts aanspraak kan en mag worden gemaakt op basis van een voorschotdeclaratie met BTW.”

“Gelet op de in dit rapport geformuleerde bezwaren kan niet worden gezegd dat de belangen van de cliënten van het kantoor optimaal worden bediend. Het zou echter te ver gaan om te zeggen dat die belangen niet zouden zijn gewaarborgd. Indien dit onderdeel van een cijfer zou moeten worden voorzien, komen ondergetekenden evenwel niet verder dan een mager zesje.”

“Samenvatting

- De juridische benadering van zaken door [verweerder; red.] is mager. Het gebruik van de Nederlandse taal schiet in aantal gevallen tekort.

- Gelet op de verouderde aanwezige vakliteratuur moet worden getwijfeld aan de deskundigheid van [verweerder; red.].

- Tijdens het onderzoek hebben ondergetekenden moeten vaststellen dat het aanleveren van stukken veel tijd en veel energie heeft gekost. [Verweerder; red.] gaf hierdoor blijk van onvoldoende”in control” te zijn voor wat betreft zijn praktijkvoering.”

“Aanbevelingen

In een zogenaamd normoverdragend gesprek zou de Raad van Toezicht [verweerder; red.] in overweging moeten geven dat hij op korte termijn alsnog zorgdraagt voor het aanschaffen van literatuur op vaktechnisch gebied om zijn vakkennis bij te houden en in het algemeen zijn praktijkvoering (o.a. dossierinrichting) kwalitatief te verbeteren. Bij hem zou er verder op moeten worden aangedrongen dat hij de nodige voortvarendheid betracht bij het afrekenen van de in deze brief genoemde bedragen die al geruime tijd op zijn derdengeldrekening staan. Ten slotte zou [verweerder; red.] de vraag moeten worden gesteld of het niet in zijn belang is dat hij gaat samenwerken met een andere advocaat.”

2.3 De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft mr. B. verzocht om als “stil curator” (het kantoor van) verweerder te begeleiden bij het doorvoeren van de in de rapportage van 15 januari 2010 aan de orde gekomen noodzakelijke veranderingen en verbeteringen.

2.4 Op 3 mei 2011 heeft mr. B. aan de Deken tussentijds verslag gedaan van zijn bevindingen en geconcludeerd:

”-  het is buitengewoon moeilijk deze confrères tot medewerking te  bewegen, zij zien kennelijk de ernst van de situatie niet in;

- er lijkt enige verbetering te bespeuren in de administratieve organisatie van het kantoor, met name doordat de heren een andere administrateur in de arm hebben genomen (…);

- de (overige) nog te verrichte werkzaamheden betreffen, naast het reeds gememoreerde dossieronderzoek, tevens nadere onderzoek naar de financiële positie van de beide maten, omdat de tot dusverre verstrekte gegevens onvolledig zijn en de laatstelijk door mr. D. verstrekte gegevens bovendien de nodige vragen oproepen; daarnaast zal moeten worden nagegaan of de bibliotheek inmiddels aan de daaraan te stellen eisen voldoet.”

2.5 Op 3 oktober 2011 heeft mr. B. aan de Deken zijn eindverslag doen toekomen waarin hij, voorzover relevant in het kader van de beoordeling van de klacht, het volgende stelt:

“Bij brief van 23 juni 2011 (…) heb ik [verweerder; red.] verzocht om toezending van een aantal nog ontbrekende gegevens.

Mijn brief heeft geleid tot enige correspondentie (…) maar niet of slechts zeer ten dele tot aanlevering van de gevraagde informatie; ik heb daarin aanleiding gezien bij brief van 14 juli 2011 (…) nog eens precies aan te geven welke informatie nog benodigd was. Ook daarna is die uitgebleven (…).

Bij brief van 19 april 2011 met bijlagen heb ik u bericht dat de van beide heren verkregen medewerking sedert de aanvang van mijn werkzaamheden zodanig ontijdig respectievelijk inadequaat is geweest dat daaruit de (voorlopige) conclusie diende te worden getrokken dat beide heren er nog steeds geen blijk van geven “in control” te zijn voor wat betreft de praktijkvoering (…)

Gelet niet alleen op de traagheid waarmee telkens wordt gereageerd, maar ook op de inhoud van die reacties en voorts gelet op de gedane bevindingen met betrekking tot het dossierbeheer is mijn conclusie dat noch mr. D. noch [verweerder; red.] er op dit moment blijk van geven hun praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.”

2.6 Verweerder heeft bij brief van 31 december 2011 de maatschap met ingang van 1 april 2012 opgezegd. Vanaf die datum zet hij zijn praktijk voort vanuit Zoetermeer.

2.7 Kopie van de opzeggingsbrief heeft verweerder op 6 februari 2012 aan klager gefaxt.

2.8 Bij brief met bijlagen van 7 februari 2012 heeft klager zich bij de raad beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij al geruime tijd niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt en daarmee artikel 46 Advocatenwet alsmede gedragsregels 1, 4, 8, 23, 24, 33 en 37 en de Verordening op de administratie en financiële integriteit heeft overtreden. Ook heeft verweerder niet afdoende medewerking verleend aan het kantooronderzoek en de daarop volgende stille curatele.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder bestrijdt gemotiveerd en gedocumenteerd de door de deken aan zijn adres gemaakte verwijten.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad acht de klacht gegrond.

5.2 Vooropgesteld wordt dat het onderzoek naar de praktijk van verweerder op goede gronden is ingesteld; er bestonden concrete aanwijzingen voor normschendingen en die zijn ook bevestigd (en neergelegd in de rapportage).

5.3 De stellingen van klager worden in zekere zin ondersteund door de bevindingen zoals opgenomen in de (onderzoeks)rapportages.

5.4 Verweerder heeft zich in de eerste plaats niet gedragen zoals een goed advocaat in het kader van een dergelijk gerechtvaardigd uitgevoerd praktijkonderzoek betaamt. Uit de onderzoeksrapportage van 15 januari 2010 blijkt – hoewel dat op zichzelf genomen meer en concreter gedocumenteerd had kunnen worden - genoegzaam dat verweerder vanaf aanvang van het onderzoek daaraan onvoldoende medewerking heeft verleend door (te) laat, niet adequaat en onvoldoende serieus op aan hem gerichte verzoeken en vragen te reageren, terwijl hij daartoe wel verplicht was. Datzelfde verwijt wordt hem terecht gemaakt ten aanzien van zijn medewerking aan de latere werkzaamheden van de stille curator, mr. B. Verweerder heeft een en ander steeds te weinig serieus te hebben genomen. Duidelijk moet zijn geweest  dat sprake was van een bijzondere, in de ogen van de Orde, ernstige situatie. Dat heeft verweerder ook onderkend door met  de Orde contractuele afspraken te maken. Van een advocaat  mag in een dergelijke  situatie zonder meer verlangd  worden dat hij  zich ten uiterste inspant om  die situatie ten goede  te keren. Daarin  is verweerder te kort geschoten.

5.5 De gang van zaken rondom de derdengeldrekening is eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar. De advocaat komt weliswaar een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt maar de belangen van de wederpartij mogen daarbij niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan. Dat heeft verweerder wel gedaan. Door gelden  te doen parkeren op die rekening teneinde derdenbeslag bij een cliënt te voorkomen, is oneigenlijk gebruik gemaakt van de derdengeldrekening. Met deze handelwijze is sprake  van bewuste benadeling van de schuldeiser(s) van de client . Als bestuurder van de  stichting derdengelden draagt verweerder hiervoor de volle verantwoordelijkheid.

5.6   Klager heeft voorts gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met een aantal gedragsregels en de verordening op de  administratie en financiële integriteit, zonder deze stellingen nader uit te werken en te specificeren. Daardoor is voor verweerder onvoldoende duidelijk waar hij  zich tegen dient verweren. De raad gaat aan deze stellingen daarom voorbij.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de

hierna te melden maatregel passend en geboden. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder alsmede zijn lakse houding ten aanzien van (de ernst van) de aan zijn adres gemaakte terechte verwijten.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat daarvan vijf maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt  aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2012.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl