Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3901

Zaaknummer

R.3854/11.256

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder klaagster ten onrechte heeft geadviseerd de wederpartij te dagvaarden voor de Nederlandse rechter. Voorts dat verweerder klaagster niet heeft gewezen op het risico van onbevoegdverklaring van de rechtbank, ook niet nadat de wederpartij zich op het standpunt stelde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was.

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt dat verweerder kennelijk gronden heeft gezien om de zaak aan de Nederlandse rechter voor te leggen, hetgeen blijkt uit een passage in de inleidende dagvaarding; voorts overweegt de raad dat, gezien de uitvoerige motivering door het gerechtshof, niet kan worden gezegd dat aanstonds duidelijk was dat verweerder kennelijk ten onrechte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter had aangenomen. Van kennelijk onjuist adviseren is niet gebleken. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

Inhoudsindicatie

Het lag op  de weg van verweerder om, gelet op de bijzondere situatie dat de wederpartij in het buitenland woonachtig was en daardoor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter een onderwerp van geschil zou kunnen vormen, klaagster bij aanvang van de zaak schriftelijk te wijzen op het risico dat de rechter zich onbevoegd zou verklaren en het risico dat klaagster in de proceskosten zou worden veroordeeld. Verweerder heeft dit niet gedaan. Tweede klachtonderdeel gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 9 december 2011, door de raad ontvangen op 12 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 september 2012 in aanwezigheid van klaagster, die werd vertegenwoordigd door de heer P., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf december 2009 heeft verweerder klaagster bijgestaan in een geschil met een in Spanje woonachtige wederpartij.

2.3    Het geschil betreft een vordering van klaagster tot betaling van schadevergoeding wegens annulering door de wederpartij van een met klaagster gesloten overeenkomst.

2.4    Verweerder heeft, nadat hij de wederpartij had aangeschreven en van deze een reactie had ontvangen, conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak van de wederpartij, gelegen te Den Haag.

2.5    Verweerder heeft de wederpartij vervolgens gedagvaard voor de Rechtbank ’s-Gravenhage.

2.6    De wederpartij heeft zich in een incident beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.

2.7    Bij vonnis van 23 juni 2010 heeft de rechtbank de vordering in het incident toegewezen en zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaard om van de vorderingen van klaagster kennis te nemen. Bij het vonnis is klaagster veroordeeld in de proceskosten in het incident en de hoofdzaak.

2.8    Bij brief van 30 juni 2010 heeft verweerder het rechtbankvonnis aan klaagster toegezonden. Verweerder deelde daarbij onder meer mee:

“Teneinde het risico te voorkomen dat het Hof deze beslissing zou bevestigen adviseer ik U [wederpartij, RvD] te dagvaarden voor de Spaanse rechter. Indien U dit wenst kan ik de zaak namens U opdragen aan een Spaanse advocaat. Ik sta gaarne open voor nader overleg.”

2.9    Bij brief van 14 juli 2010 heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar onjuist heeft geadviseerd en heeft zij verzocht om creditering van de door verweerder gezonden declaraties.

2.10    Bij brief van 16 juli 2010 heeft verweerder onder meer het volgende aan klaagster meegedeeld:

“Aan het slot van mijn email van 30 juni aan ben ik wellicht niet duidelijk genoeg geweest. Gezien mijn kritiek op het vonnis ben ik van mening dat het Hof anders zal moeten oordelen. Met andere woorden: ik adviseer hoger beroep in te stellen. Slechts ingeval U dat proces risico niet zou willen nemen, want procederen betekent risico lopen, adviseerde ik een Spaanse advocaat te adiëren. Dat betekent derhalve allerminst dat daarmee de juistheid van het vonnis wordt erkend en [wederpartij, RvD] dus uitsluitend voor de rechter van zijn woonplaats kan worden gedaagd, integendeel.

(…)

Ik ben bereid op zo kort mogelijk termijn hoger beroep in te stellen, zonder daarvoor honorarium te berekenen. Ik doe die uitzonderlijke propositie omdat ik meeleef met Uw teleurstelling.”

2.11    Verweerder heeft vervolgens voor klaagster hoger beroep ingesteld tegen het rechtbankvonnis.

2.12    Bij arrest van 15 maart 2011 heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage het rechtbankvonnis bekrachtigd onder veroordeling van klaagster in de proceskosten in hoger beroep.

2.13    Bij brief van 24 juni 2011, welke is aangevuld bij brief van 28 juni 2011, heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a.    klaagster ten onrechte heeft geadviseerd tegen de wederpartij een vordering in te dienen bij de Nederlandse rechter en klaagster in die procedure bij te staan. Hierdoor is klaagster ten onrechte op hoge kosten gejaagd. De kosten bedragen € 12.000,00 voor een vordering, die niet-ontvankelijk is verklaard.

b.    haar niet heeft gewezen op het risico van onbevoegdverklaring door de rechtbank, ook niet nadat de wederpartij zich op het standpunt stelde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a en b

5.1    Gelet op de samenhang tussen de beide klachtonderdelen ziet de raad aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.

5.2    Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk dient te bevestigen.

5.3    Voorts wordt in aanmerking genomen dat de advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.    

5.4    Uit het dossier blijkt dat verweerder kennelijk gronden heeft gezien om de zaak aan de Nederlandse rechter voor te leggen. In de dagvaarding die op 28 december 2009 is betekend heeft verweerder een passage opgenomen waarin de bevoegdheid van de Rechtbank ’s-Gravenhage wordt onderbouwd.

5.5    Weliswaar hebben zowel de rechtbank als het gerechtshof het standpunt dat verweerder met betrekking tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter had ingenomen als rechtens onjuist verworpen, maar met name het gerechtshof heeft in zijn arrest aanleiding gezien zulks zeer uitvoering te motiveren. Gezien die uitvoerige motivering kan niet worden gezegd dat aanstonds duidelijk is dat verweerder kennelijk ten onrechte heeft aangenomen dat de Nederlandse rechter bevoegd was. Van kennelijk onjuist adviseren in de hiervoor vermelde zin is aldus niet gebleken.   

Dit brengt mee dat klachtonderdeel a ongegrond is.

5.6    Tegenover het verwijt dat verweerder klaagster niet heeft gewezen op de procesrisico’s, waaronder het risico dat de rechter zich onbevoegd zou verklaren en het risico dat klaagster, zo zij in het ongelijk zou worden gesteld, in de proceskosten zou worden veroordeeld, heeft verweerder geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij klaagster op die risico’s heeft gewezen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zijn cliënten altijd wijst op het risico van procederen en dat hij dat ook bij klaagster gedaan heeft. Klaagster heeft dit bestreden.   

5.7    Naar het oordeel van de raad lag het op de weg van verweerder om, gelet op de bijzondere situatie dat de wederpartij in het buitenland woonachtig was en daardoor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter een onderwerp van geschil zou kunnen vormen, klaagster bij aanvang van de zaak schriftelijk te wijzen op de onder 5.6 genoemde risico’s.    

Gelet op de hiervoor vermelde gedragsregel komt het ontbreken van een schriftelijke bevestiging voor risico van verweerder.   

Het verweer tegen klachtonderdeel b wordt om die reden verworpen.

5.8    Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel b gegrond is.  

 

6    MAATREGEL

    De raad is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig is omgegaan met zijn informatieplicht en heeft ook ter zitting niet de overtuiging gekregen dat verweerder de ernst van zijn tekortschieten onderkent.    

De raad acht derhalve een maatregel geboden en zal, gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, volstaan met een enkele waarschuwing.

 

7    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 2012.

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl