Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4455
Zaaknummer
6359
Inhoudsindicatie
Verweerder berekende ten onrechte kosten en honorarium ondanks aanwezigheid van een toevoeging en verrekende (derden)gelden zonder toestemming, gegrond, 6 maanden schorsing.
Uitspraak
Beslissing
van 2 november 2012
in de zaak 6359
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 30 januari 2012, onder nummer R.3631/11.33, aan partijen toegezonden op 31 januari 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen a tot en met f gegrond zijn verklaard en als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 maart 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van verweerder aan het hof van 20 juni 2012;
- de brief van klager aan het hof van 31 augustus 2011;
- de brief van klager aan het hof van 25 september 2012;
- de brief van verweerder aan het hof van 27 september 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 juni 2012, waar verweerder en klager, bijgestaan door zijn gemachtigde X. zijn verschenen. Nadat verweerder had gepleit, heeft hij de voorzitter en de leden van het hof gewraakt. De verdere behandeling van het hoger beroep is vervolgens aangehouden. Van de zitting van 22 juni 2012 is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Nadat het door verweerder ingediende wrakingsverzoek door de wrakingskamer van het hof is afgewezen op 17 augustus 2012, is de zaak nader ter zitting behandeld op 12 oktober 2012. Op deze zitting zijn verweerder, alsmede klager met zijn gemachtigde X. verschenen. Zowel verweerder als X. hebben gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
3 KLACHT
Klager verwijt verweerder dat hij:
a. i) in diverse zaken ten onrechte geen toevoeging voor klager heeft
aangevraagd;
ii) klager in de zaak tegen C. Beleggingmaatschappij B.V., waarin een toevoeging was afgegeven, ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden, terwijl hij klager op basis van gefinancierde rechtsbijstand heeft bijgestaan;
iii) ten onrechte de kosten in de zaak tegen C. Beleggingsmaatschappij B.V. heeft verrekend met een voor klager bestemd bedrag ad € 36.000,00 op de derdengeldrekening van verweerder;
b. klager op 13 mei 2009 een akte van cessie voor akkoord heeft laten tekenen, op basis waarvan een vordering van klager op C. Beleggingsmaatschappij B.V., hierna C., aan verweerder is overgedragen, waarbij verweerder klager over de aanleiding van de akte van cessie onjuist en over de gevolgen van het ondertekenen van die akte van cessie niet, althans onjuist heeft geïnformeerd en misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt;
c. in de zaak tegen G. zich ten onrechte niet in de procedure heeft gesteld en vervolgens de termijn, waarbinnen verweerder namens klager tegen het verstekvonnis verzet diende in te stellen, heeft laten verlopen;
d. ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan klagers verzoek de Gemeente Y. aansprakelijk te stellen voor de door de gemeente verstrekte onjuiste informatie over het door van C. gepachte tuinbouwbedrijf, althans in die aansprakelijkheid klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd;
e. klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd in de zaak tegen K., die in de periode van begin 2008 tot september 2008 onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het door klager van C. gepachte tuinbouwbedrijf, althans de aan klager toebehorende bedrijfsgoederen, terwijl klager de toegang tot het bedrijf was ontzegd door de arbeidsinspectie wegens de aanwezigheid van asbest;
f. in strijd met de daarover door klager verstrekte opdracht klagers belangen in de klachtprocedure tegen mr. D. niet, althans niet met de vereiste zorg, heeft behartigd.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klager in de periode 2006 tot en met 2009 in diverse aangelegenheden bijgestaan. Hij heeft voor klager op navolgende data toevoegingen aangevraagd:
- op 4 januari 2007 met betrekking tot een huurgeschil over bedrijfsruimte;
- op 21 mei 2007 met betrekking tot een kwestie omtrent een bestuursrechtprocedure;
- op 2 juli 2007 met betrekking tot verhuur;
- op 23 augustus 2007 met betrekking tot een kort geding over een huurgeschil omtrent woonruimte;
- op 7 november 2007 met betrekking tot Z.;
- op 3 maart 2009 met betrekking tot een geschil over een pachtovereenkomst;
- op 15 juni 2009 met betrekking tot een geschil over een inhouding in het kader van sociale verzekeringen.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft de verzochte toevoegingen op verschillende tijdstippen afgegeven.
4.2 Op 28 februari 2008 heeft (de onderneming van) klager een bedrag van € 2.500,- aan verweerder betaald met de omschrijving: “voorschot en zaken D.”
4.3 Op 29 februari 2008 heeft verweerder ten behoeve van klager een bedrag van € 150.000,- van C. Beleggingsmaatschappij B.V. ontvangen op zijn derdenrekening. Van dit bedrag heeft hij € 114.000,- aan klager doorbetaald.
4.4 Bij akte van cessie van 13 mei 2009 heeft klager zijn vordering op C. Beleggingsmaatschappij B.V. ad € 285.064,52 voor een bedrag van € 86.000,- overgedragen aan verweerder. Deze cessie is op verzoek van klager bij onderhandse akte van 8 april 2010 teruggedraaid.
4.5 Bij brief van 24 december 2009 heeft verweerder aan klager geschreven: “U zei mij dat u meent mij niets verschuldigd te zijn omdat u rechtshulp geniet op basis van toevoeging(en) afgegeven door de Raad van Rechtsbijstand. Dit betekent volgens u dat u daarmee buiten uw eigen bijdrage en eventueel verschotten (deurwaarderskosten en griffierechten) niets hoeft te betalen. Dat is op zich juist, ware het niet dat wanneer u op het moment van declareren niet meer voldoet aan de financiële criteria dat de toevoeging alsdan komt te vervallen. Met andere woorden toevoegingen worden voorwaardelijk afgegeven. En in uw za(a)k(en) voldoet u niet (meer) aan de financiële criteria. Hierdoor vervallen uw aanspraken op gefinancierde rechtsbijstand en dient u de declaraties zelf te voldoen. Indien u het hiermee niet eens bent, dient u dit op te nemen met de Raad voor Rechtsbijstand …”
4.6 Verweerder heeft op 28 april 2010, na het beëindigen van de rechtsbijstand aan klager, de Raad voor Rechtsbijstand verzocht de afgegeven toevoegingen in te trekken. De Raad heeft klager in dit verband meegedeeld: “Uit het door de advocaat overgelegde kort geding vonnis d.d. 4-6-2007 blijkt een resultaat van € 368.659,89. Dit bedrag is meer dan 50% van het op u van toepassing zijnde heffingsvrije vermogen.”
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft een uitvoerige appelmemorie aan het hof doen toekomen. In die appelmemorie geeft verweerder een overzicht van de voor klager verrichte werkzaamheden. Concrete grieven zijn de appelmemorie niet gemakkelijk te lezen, hetgeen klager is meegedeeld ter zitting van 20 juni 2012. Verweerder is uitdrukkelijk verzocht tijdens zijn mondelinge toelichting iets explicieter in te gaan op de grieven. Verweerder heeft dat nagelaten. Kort gezegd komt het standpunt van verweerder er op neer dat de raad ten onrechte de klachtonderdelen gegrond heeft verklaard. Wel erkent verweerder dat hij tekort is geschoten in de schriftelijke vastlegging en de communicatie naar klager toe en dat zijn optreden misschien geen schoonheidsprijs verdient. De akte van cessie (klachtonderdeel b) heeft hij op eerste verzoek teruggedraaid. Verweer voeren in de procedure waarover klachtonderdeel c handelt had geen zin, aldus verweerder. Hij wijst er op dat klager een agrarisch ondernemer is en begrijpt dat hij zich aan de regelgeving moet houden. Verweerder acht de opgelegde maatregel onevenredig zwaar in verhouding tot het aan hem gemaakte verwijt.
5.2 Ter zitting van 12 oktober 2012 heeft klager een pleitnota aan het hof overhandigd. Daarin stelt hij naar aanleiding van de opmerking van de voorzitter van het hof tijdens de zitting van 22 juni 2012 dat in zijn appelmemorie geen duidelijke grieven tegen de uitspraak van de raad zijn aangevoerd, dat de tuchtprocedure vormvrij is en dat er geen grieven geformuleerd behoeven te worden, mits voldoende duidelijk is wat de bezwaren zijn tegen de uitspraak van de raad. Verweerder miskent daarmee dat ingevolge artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet hoger beroep tegen een beslissing van de raad van discipline wordt ingesteld bij met redenen omklede memorie. Dit betekent dat een appellant alle grieven die hij tegen (de motivering van) de beslissing van de raad wil aanvoeren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof moet brengen en dat het hof van nadien aangevoerde grieven geen kennis zal kunnen nemen. Voor zover verweerder dan ook in zijn ter zitting van 17 oktober 2012 uitgesproken pleitnota nieuwe grieven aanvoert tegen de beslissing van de raad, zal het hof daarvan geen kennis nemen.
5.3 Het hof acht klachtonderdeel a gegrond in gelijke zin als de raad die met juistheid heeft overwogen dat een advocaat moet zorgen dat tussen hem en zijn cliënt duidelijkheid bestaat over de financiële consequenties van zijn dienstverlening. Indien een advocaat op basis van toevoeging werkzaamheden verricht en er zich een omstandigheid aandient die met zich meebrengt dat de cliënt daarvoor niet meer in aanmerking komt, dan dient de advocaat dat onverwijld met de cliënt te bespreken en schriftelijk vast te leggen. Dat alles heeft verweerder nagelaten, hetgeen hij erkent. Reeds in februari 2008 verrekende verweerder geld bestemd voor klager gedeeltelijk met declaraties. Van instemming met deze verrekening door klager is niet gebleken, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is van enige uitleg aan klager waarom er werd gedeclareerd terwijl er toevoegingen waren afgegeven. Eerst bij brief van 24 december 2009 – derhalve ruim 21 maanden later - heeft verweerder klager geïnformeerd dat hij niet langer in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Pas na het beëindigen van de relatie met klager in april 2010 heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand geïnformeerd over een kort geding vonnis uit 2007, op grond waarvan klager een aanzienlijk bedrag te vorderen had van C., waarna de toevoegingen zijn ingetrokken. Deze gang van zaken acht het hof hoogst onzorgvuldig. Van deze handelwijze kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5.4 Hetzelfde geldt voor de akte van cessie die verweerder klager heeft laten ondertekenen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op enigerlei wijze klager heeft geïnformeerd over de gevolgen van de ondertekening. Bovendien heeft verweerder over deze cessie geen overleg met de deken gevoerd, hetgeen hij wel verplicht was te doen. Met juistheid heeft de raad dan ook overwogen dat verweerder in deze niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat de akte van cessie later is terug gedraaid doet aan het voorgaande niets af.
5.5 Met betrekking tot de klachtonderdelen c, d en e volgt het hof de raad. Het mag zo zijn dat verweerder geen verzet heeft ingesteld, geen verweer heeft gevoerd of een door klager gewenste procedure niet is gestart omdat de vorderingen geen kans van slagen hadden, verweerder had dat schriftelijk aan klager moeten meedelen. Indien de advocaat meent dat verweer voeren, verzet instellen of een procedure voeren zinloos is of niet in het belang van de cliënt, dient dat ter voorkoming van onduidelijkheid schriftelijk te worden vastgelegd, mede om de cliënt niet de mogelijkheid te ontnemen zich desgewenst tot een andere advocaat te wenden. Ook met betrekking tot deze klachtonderdelen zal het hof derhalve de beslissing van de raad bekrachtigen.
5.6 Met betrekking tot klachtonderdeel f heeft het onderzoek in hoger beroep evenmin geleid tot andere gevolgtrekkingen en conclusies dan die vervat in de beslissing van de raad.
5.7 Het door verweerder gedane bewijsaanbod passeert het hof als niet ter zake dienend, nu dit bewijsaanbod niet de inhoud van de klachten betreft.
5.8 Het voorgaande betekent dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd, ook met betrekking tot de aan verweerder opgelegde maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden. Het mag zo zijn dat verweerder inmiddels erkent dat de wijze waarop hij voor klager is opgetreden niet de schoonheidsprijs verdient, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt dat aan verweerder wordt gemaakt, alsmede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, is er geen aanleiding tot het opleggen van een lichtere maatregel.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 30 januari 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, genomen onder nummer R. 3631/11.33.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H. van Loo, R. Verkijk en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2012.