Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3920

Zaaknummer

R. 4031/12.165

Inhoudsindicatie

Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat het niet overleggen van financiële stukken slechts in het nadeel van de wederpartij zou kunnen werken. Dit laatste valt onder de eigen verantwoordelijkheid van verweerder.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Uit de beschikking van 20 juni 2012 kan worden afgeleid dat verweerder klaagsters argumenten in het hoger beroep naar voren heeft gebracht. De tuchtrechter is niet bevoegd een inhoudelijk oordeel over de behandeling van de zaak te geven, tenzij sprake is van evidente fouten van verweerder. Dit laatste is niet gebleken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de behandeling ter zitting met klaagster niet althans onvoldoende zou hebben voorbereid.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 4 september 2012, door de raad ontvangen op 5 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennis genomen van de brief van klaagster van 13 september 2012.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft verweerder eind 2011 verzocht in hoger beroep te komen van een (alimentatie)beschikking van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 11 oktober 2011.

1.2    De mondelinge behandeling bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage is vervolgens bepaald op 27 april 2012.

1.3    Bij brief van 23 april 2012 heeft verweerder aan klaagster gemotiveerd aangegeven waarom hij geen aanhouding zou vragen van de mondelinge behandeling en geen nadere stukken meer zou indienen, vanwege het verstrijken van de daarvoor bestemde termijn. Voorts heeft verweerder klaagster medegedeeld dat het feit dat de voormalige echtgenoot van klaagster geen financiële gegevens heeft overgelegd door het hof in zijn nadeel  kon worden uitgelegd.

1.4    Bij brief van 25 april 2012 heeft verweerder klaagster, voor zover in deze relevant, geschreven:

“…Vandaag kreeg ik twee (leesbare) brieven van u, inhoudende dat 1. u bij de centrale balie van het Haagse paleis van Justitie op 24-4 jl. uitstel verzocht omdat u geen advocaat meer heeft en dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. (Dat zal de reden zijn waarom het Hof mij belde). Uw tweede brief betreft het verzoek aan mij zich te onttrekken als uw advocaat.

Van het Hof begreep ik, dat de zitting gewoon doorgaat: het is onverstandig daar zonder advocaat naar toe te gaan. Op de zitting kan dan worden besloten de zaak alsnog aan te houden.

..”

1.5    Verweerder heeft klaagster bijgestaan bij de  mondelinge behandeling ter terechtzitting. De beschikking is vervolgens bepaald op 13 juni 2012.

1.6    Bij brief van 23 mei 2012 heeft verweerder, voor zover in deze relevant, klaagster als volgt bericht:

“…

U verzocht mij het Hof te informeren en te vragen om de financiele stukken van uw ex-man welke dus niet werden ingediend voor de mondelinge behandeling bij het Hof op 27 april. Gelijk mijn kantoorgenote u reeds vertelde, zal ik dat NIET doen omdat dat niet kan nu het onderzoek is gesloten door de voorzitter van het Hof, terwijl het niet aanleveren van zijn financiële gegevens in het nadeel kan zijn van uw ex. Omdat het Hof nu géén inzicht heeft in zijn financiële situatie. (hetzelfde dus als met u bij de rechtbank!)

Wij moeten nu het arrest afwachten op 13 juni.

Met uw opmerkingen als zou u de procedure bij de rechtbank verloren hebben omdat de rechter lesbisch zou zijn en dat u nu bang bent voor de beslissing van het Hof omdat de voorzitter homo zou zijn, terwijl uw ex-man een relatie heeft met zijn –mannelijke- advocaat, kan ik niets mee doen. Sexuele geaardheid speelt géén rol in het (Nederlandse) recht (hoe dat in andere landen gaat, weet ik niet).

Ook wil ik niet meer zo’n situatie als in april jl. Ziet u mijn brief van 25 april aan u.

..”

1.7    Bij beschikking van 20 juni 2012 heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a.    in de hoger beroepsprocedure heeft nagelaten inkomensgegevens van de wederpartij op te vragen;

b.    de behandeling ter terechtzitting op 27 april 2012 onvoldoende met klaagster heeft voorbereid;

c.    klaagsters standpunten onvoldoende naar voren heeft gebracht, onder meer voor wat betreft de behoefte van klaagster, haar huidige financiële situatie en vooruitzichten.

 

3    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdelen a en c

3.1    Vooropgesteld wordt dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet een advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.

3.2    Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat het niet overleggen van financiële stukken slechts in het nadeel van de wederpartij zou kunnen werken. Dit laatste valt onder de eigen verantwoordelijkheid van verweerder. Verweerder heeft dit overigens  meerdere malen aan klaagster getracht uit te leggen.

3.3    Uit de beschikking van 20 juni 2012 kan worden afgeleid dat verweerder klaagsters argumenten in het hoger beroep naar voren heeft gebracht. De tuchtrechter is niet bevoegd een inhoudelijk oordeel over de behandeling van de zaak te geven, tenzij sprake is van evidente fouten van verweerder. Dit laatste is niet gebleken.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.4    Uit de stukken blijkt dat klaagster en verweerder voorafgaande aan de zitting veelvuldig hebben getelefoneerd en gecorrespondeerd. Ten aanzien van de vraag of er al dan niet een bespreking heeft plaatsgevonden de dag voor de zitting staan de standpunten van klaagster en verweerder recht tegenover elkaar. Gelet op de inhoud van de brief van verweerder aan klaagster van 25 april 2012 en het feit dat verweerder klaagster bij de mondelinge behandeling heeft bijgestaan, lijkt het aannemelijk dat na verzending van de brief van 25 april 2012 en voor de mondelinge behandeling in ieder geval nog overleg tussen verweerder en klaagster heeft plaatsgevonden. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de behandeling ter zitting met klaagster niet althans onvoldoende zou hebben voorbereid.

3.5    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 september 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2012 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.