Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3767
Zaaknummer
12-89
Inhoudsindicatie
Verzetszaak. Klacht tegen advocatenkantoor vanwege onvoldoende adequaat handelen door het kantoor na vertrek van de advocaat van klager. Het kantoor heeft nagelaten klager er expliciet op te wijzen dat zijn belangen niet zouden worden behartigd. Tuchtrechtelijk verwijtbaar. Maatregel wordt opgelegd aan de verantwoordelijke advocaat binnen het kantoor ondanks het feit dat de klacht zich niet tegen een specifieke advocaat richt.
Uitspraak
Beslissing van 17 december 2012
in de zaak 12-89
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 13 juni 2012 op de klacht van:
klager tegen verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 10 mei 2012 met kenmerk RvT 0910-8772/TCR, door de raad ontvangen op 14 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 13 juni 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 13 juni 2012 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 18 juni 2012 door de raad ontvangen op 19 juni 2012 (en dus tijdig), heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 oktober 2012 in aanwezigheid van klager en een vertegenwoordiger van verweerder, mr. X, hierna verder aan te duiden als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 18 juni 2012 van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klager is eerst bijgestaan door advocaat mr. X. Vanaf eind 2009 is hij in een strafzaak bijgestaan door mr. Z, een van de advocaten van het advocatenkantoor van verweerder.
2.3 De wederpartij van klager werd bij het kort geding waarom het in deze klacht gaat, bijgestaan door advocaat mr. Y. Deze heeft klager bij brief van 23 november 2009 gesommeerd om gerechtelijke stukken waarin zijn cliënten met naam en toenaam werden genoemd van zijn internetsite te verwijderen en verwijderd te houden. De sommatie bevatte de mededeling dat klager in kort geding zou worden gedagvaard als niet aan de sommatie zou worden voldaan. Een kopie van deze brief is door mr. Y gestuurd aan de vorige advocaat van klager, mr. X. Deze heeft de brief op 26 november 2009 doorgestuurd aan het kantoor van verweerder ter attentie van mr. Z. Mr. X. schreef daarbij dat hij er van uitging dat mr. Z. deze brief in behandeling zou nemen bij gebreke waarvan hij dat graag zou vernemen zodat hij dan mr. Y zou kunnen berichten.
2.4 Mr. Z was in die periode door verweerder op non-actief gesteld en zou het kantoor verlaten. Een secretaresse werkzaam bij verweerder heeft klager op 4 december 2009 een e-mail gestuurd met als bijlage de gescande brief die verweerder van mr. Y had ontvangen. Klager verbleef op dat moment voor een langere periode in het buitenland.
2.5 Op 6 december 2009 heeft klager een e-mail terug gestuurd aan de secretaresse van verweerder. Daarin stond het volgende:
“Hierbij stuur ik u mijn brieven die ik ter zake aan mr. (lees: X) schreef. Mr. (lees: X) moet over het volledige dossier beschikken. Ik kon hier slechts deze twee brieven vinden. Het kan u helpen een overzicht te krijgen van het verleden in deze zaak.
Ik vraag u het feit van mijn vakantie zo veel mogelijk onvermeld te laten. Het zou problemen kunnen geven betreffende de betalingen die ik aan hen doe. Deze betalingen zijn in overeenstemming met mijn lage inkomen.
Na deze e-mail reageer ik op het bericht van mevrouw mr. Y.”
Op 7 december heeft klager een volgende e-mail aan de secretaresse van verweerder gestuurd waarin hij opmerkingen plaatst in de tekst van de brief van mevrouw mr. Vos. Onder meer schrijft hij:
“Destijds heb ik google gevraagd de links te verwijderen. Hieraan is in hoge mate voldaan. Ik ben verbaasd dat na zo’n lange tijd toch weer de naam van Amina opduikt. Misschien kunt u me daarover adviseren?”
“Ik stel voor een passende schadevergoeding te eisen om een verdere uitbreiding van hun leugens te voorkomen.”
2.6 Bij brief van 7 december 2009 heeft verweerder klager bericht dat zijn advocaat mr. Z. zijn zaak niet langer kon behandelen in verband met een op non-actiefstelling per 26 november 2009. In deze brief is voorts vermeld dat de zaak van klager in behandeling is genomen door mr. V van verweerder. Uit de verklaringen ter zitting moet worden afgeleid dat dit over de strafzaak ging.
2.7 Op 28 december 2009 heeft een civielrechtelijk kort geding plaatsgevonden tegen klager. Klager is bij verstek veroordeeld tot betaling van dwangsommen tot een bedrag van EUR 50.000,- omdat, kort gezegd, nog steeds door klager geuite, op internet publiceerde, voor de eisers beschamende verwijzingen op het web te vinden waren. Na betekening van het vonnis beloopt het bedrag dat klager dient te betalen EUR 51.351,49. De dagvaarding voor het kort geding was aan het huisadres van klager betekend.
2.8 Bij brief van 9 mei 2010 met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) Verweerder mr. Z. op non-actief heeft gesteld en de toegang tot het dossier van klager is ontzegd;
b) Verweerder in gebreke is gebleven bij het zorgen voor een adequate waarneming nadat mr. Z. niet meer werkzaam was op het kantoor en dat men niet voldoende adequaat heeft gehandeld als gevolg waarvan er niemand voor klager op het kort geding aanwezig was.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet kan vinden in de beoordeling door de voorzitter. Hij meent slachtoffer te zijn geworden van het zakelijke conflict tussen verweerder en zijn voormalig raadsman mr. Z en stelt dat de verantwoordelijk opvolger van mr. Z, niet op de hoogte was en het daarbij liet.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich in de kern op het standpunt dat klager voor de civiele zaak geen opdracht had gegeven aan verweerder om hem rechtsbijstand te verlenen in de kwestie waarover het bij het eerder genoemde kort geding ging en dat verweerder daarom geen verwijt treft.
5 BEOORDELING
5.1 De voorzitter overweegt in de beslissing van 13 juni 2012 dat niet aannemelijk is dat er tussen klager en verweerder een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. De verzetsgrond van klager komt erop neer dat verweerder wel op de hoogte was van de civiele zaak en niets ondernam, terwijl klager er vanuit ging dat (ook) die zaak door het kantoor in behandeling was genomen. De raad is met klager van oordeel dat het oordeel van de voorzitter, dat niet is komen vast te staan of er wel een overeenkomst van opdracht was voor de civiele zaak, hoe juist ook, niet de gehele kwestie dekt. In de klacht ligt immers besloten dat verweerder (desalniettemin) had moeten adviseren of zelfs optreden toen dat kort geding dreigde en zelfs volgde. Het verzet is daarmee in zoverre gegrond en de raad zal de klachten derhalve opnieuw en mede in dit licht bezien.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) gaat de raad ervan uit dat mr. Z in de strafzaak voor klager is opgetreden en dat mr. Z tijdens de behandeling van die strafzaak het kantoor van verweerder heeft verlaten. In die periode werd klager betrokken in een geheel andere, civiele zaak, waarover er in elk geval contact is geweest met het secretariaat van verweerder. Het kantoor ontving een inhoudelijke brief over klager waarin hij in een nieuwe zaak werd gesommeerd en waarin met een kort geding werd gedreigd. Bij het ontvangen van de brief met de sommatie schreef de voormalig advocaat van klager aan het kantoor van verweerder dat hij ervan uitging dat het kantoor van verweerder de zaak in behandeling zou nemen en dat indien dit anders zou zijn hij dit graag zou vernemen. Op dit bericht van de voormalig advocaat heeft het kantoor van verweerder niet gereageerd en evenmin werd anders dan door de brief van mr. Y door te leiden naar klager aandacht besteed aan die kwestie. Het kantoor was ervan op de hoogte dat klager in deze periode in het buitenland was. Klager heeft in zijn mail van 7 december 2009 aan een secretaresse van verweerder om advies gevraagd. Dat hij die vraag wel wat voorzichtig opperde (“misschien”) doet aan dat laatste niet af. In de situatie waarin klager inhoudelijk heeft gereageerd heeft op de door het kantoor toegezonden mail en tot slot ook nog vraagt om een advies had het, in het licht van het uiteengezette feitencomplex, op de weg van het kantoor gelegen om klager er expliciet op te wijzen dat het kantoor zijn belangen niet zou behartigen.
5.3 Het kantoor is door dat nalaten tekortgeschoten met voor klager ernstige gevolgen. Het kantoor van verweerder evenwel was bekend met de langdurige afwezigheid van klager, wist van het kort geding dat dreigde en heeft klager daarin of daarover niet geadviseerd. Dat had wel gekund en gemoeten ook al had het kantoor van verweerder die zaak niet op zich genomen. Dit tekortschieten levert een tuchtrechtelijk verwijt op. Aan dit alles doet niet af dat klager niet zonder meer had mogen aannemen dat mr. Veen deze kwestie wel zou behandelen en dat klager, bekend met de perikelen die het vertrek van mr. Z zullen hebben veroorzaakt, zelf een risico heeft genomen of in elk geval onbegrijpelijk laconiek is geweest door langdurig met vakantie te gaan en zijn post niet deugdelijk te laten bewaken.
5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel a), dat zeker in het licht van het voorgaande, geen zelfstandige betekenis (meer) heeft, deelt de raad de beslissing van de voorzitter dat niet gesteld of gebleken is dat de non-actiefstelling van mr. Z. gevolgen heeft gehad voor de behandeling van de strafzaak. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
De klacht richt zich tegen het kantoor en niet tegen een specifieke advocaat. Bij gegrondverklaring in zo’n geval zal de maatregel niet kunnen worden opgelegd aan het kantoor, maar dient de verantwoordelijke advocaat te worden aangesproken. De raad beschouwt mr. X, die in de instructiefase van deze zaak als pen- en woordvoerder is opgetreden en bij de behandeling van het verzet aanwezig is geweest, als de verantwoordelijke advocaat van verweerder. Voor het tekortschieten waarop de raad hiervoor uitkwam is hij verantwoordelijk. Het feit dat klager zijn kantoor in deze zaak heeft betrokken staat daaraan niet in de weg. De discussie daarover zou geen andere zijn geweest. Mr. X heeft onvoldoende oog gehad voor de kwetsbare positie waarin klager zich bevond en niet gedaan wat hem daarin als goed en zorgvuldig handelend advocaat te doen stond. Gelet op alle omstandigheden acht de raad het passend en geboden om mr. Veen de maatregel van berisping op te leggen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond
- legt op aan mr. X de maatregel van een berisping.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. A.M.T. Weersink, M.L.C.M. van Kalmthout, E. Bige, en J.A. Holsbrink, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.