Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3109

Zaaknummer

R.3775/11.177

Inhoudsindicatie

Klacht dat de advocaat ondanks een schorsing nog steeds de praktijk uitoefent, dat de advocaat zijn toezegging een aansprakelijkstelling van klager aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar door te sturen niet gestand doet en dat de advocaat een incassobureau heft ingeschakeld om een openstaande declaratie betaald te krijgen. In de behandelde zaak is niet gebleken dat de advocaat nog als advocaat optreedt, daar hij optreedt onder de naam “Rechtspraktijk …..”, zodat het eerste klachtonderdeel ongegrond is. Gezien de correspondentie met klager over de aansprakelijkstelling, de mededeling dat de advocaat klagers aansprakelijkstelling zou doorsturen aan zijn verzekeraar en klager, zodra hij meer informatie had, zou informeren, hetgeen de advocaat niet meer heeft gedaan, is het tweede klachtonderdeel gegrond. Het derde klachtonderdeel is ongegrond. Maatregel: berisping.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 10 augustus 2011, door de raad ontvangen op 11 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Op 4 mei 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder, welke door de raad van discipline bij beslissing van 3 mei 2010 gegrond is verklaard. Tegen die beslissing heeft verweerder beroep ingesteld bij het Hof van Discipline, waarna het hof bij beslissing van 10 december 2010 de beslissing van de raad ten aanzien van drie klachtonderdelen heeft vernietigd en deze klachtonderdelen ongegrond heeft bevonden. Een klachtonderdeel heeft het hof in stand gelaten. Bij de beslissing heeft het hof de maatregel van berisping opgelegd.

2.2 Bij beslissing van de raad van discipline van 3 mei 2010 is verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk geschorst. Deze beslissing is bekrachtigd door het Hof van Discipline bij beslissing van 12 juli 2010.

2.3 Bij brief van 12 mei 2010 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor schade. In die brief deelde klager aan verweerder onder meer het volgende mee:

“Hierbij stel ik u aansprakelijk voor de schade die ik heb geleden en nog lijdt door uw onbehoorlijke behandelwijze en dat u mijn belangen niet als een goed advocaat heeft behandeld en mij nimmer op de hoogte heeft gehouden van de stand van mijn zaken. 

Graag hoor ik van u binnen vijf dagen na dagtekening of u, uw aansprakelijkheid erkend. 

Indien ik niet binnen vijf dagen van u bericht ontvang, dan zal ik stappen, rechtsmaatregelen tegen u nemen.” 

2.4 Bij brief van 17 mei 2010 heeft verweerder op de aansprakelijkstelling van klager geantwoord. Verweerder deelde onder meer mee:

“Zonder enige aansprakelijkheid te erkennen zal ik uw voornoemde brief doorsturen naar mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.”

2.5 Bij brieven van 23 juni 2010, 12 augustus 2010 en 19 februari 2011 heeft klager verweerder herinnerd aan diens toezegging de aansprakelijkstelling aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te zullen zenden en verzocht klager telkens om een reactie.

2.6 Op de brieven van 23 juni 2010 en 12 augustus 2010 heeft verweerder gereageerd respectievelijk bij brieven van 5 juli 2010 en 17 september 2010. Verweerder deelde klager mee dat zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar de ontvangst van de aansprakelijkstelling op 4 juni 2010 had bevestigd en aanvullende informatie had opgevraagd, welke door verweerder zou worden toegezonden.

2.7 Bij brief van 6 december 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.8 Sedert 15 februari 2011 is verweerder niet meer als advocaat ingeschreven.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat

a. verweerder ondanks zijn schorsing als advocaat nog steeds de praktijk uitoefent;

b. verweerder geen vervolg geeft aan zijn toezegging de aansprakelijkstelling aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar door te sturen;

c. verweerder een incassobureau heeft ingeschakeld om een openstaande declaratie betaald te krijgen, waarbij klager door het incassobureau is bedreigd en onder druk gezet.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Verweerder heeft daartoe gewezen op de klachtprocedure die heeft geleid tot de beslissing van deze raad van 3 mei 2010 en de in hoger beroep door het Hof van Discipline gegeven beslissing, welke bij de feiten is vermeld onder nummer 2.2. 

Volgens verweerder is er sprake van herhaling van klachten waarover deze raad en het hof zich hebben uitgesproken, zodat volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel zijn klachten ongegrond dienen te worden verklaard.

5.2 De raad verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid. Reden daarvoor is dat de beslissing van 3 mei 2010 (gewezen in de zaak met nummer R.3397/10.27) betrekking heeft op andere feiten en andere klachten dan de feiten en klachten die in de onderhavige zaak aan de orde zijn. 

Een beroep op het ne bis in idem beginsel gaat in deze niet op.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.3 De raad is van oordeel dat aan dit klachtonderdeel feitelijke onderbouwing ontbreekt. Uit de in het geding gebrachte brieven van verweerder blijkt dat hij optreedt onder de naam “Rechtspraktijk” gevolgd door zijn naam. Dat verweerder, nadat hij was geschorst, als advocaat is opgetreden of zich als zodanig heeft voorgedaan, is in deze zaak niet gebleken.

5.4 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.1 Uit het dossier blijkt dat klager verweerder bij brief van 12 mei 2010 aansprakelijk heeft gesteld voor – kort gezegd – geleden en te lijden schade door gedragingen van verweerder. Klager verzocht verweerder in die brief aansprakelijkheid te erkennen. 

Verweerder heeft geantwoord bij brief van 17 mei 2010, waarin hij in hoofdzaak meedeelde dat hij, zonder enige aansprakelijkheid te erkennen, klagers brief zou doorsturen aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

In de daarna gevolgde correspondentie tussen klager en verweerder heeft verweerder meegedeeld dat hij de aansprakelijkstelling op 25 mei 2010 heeft doorgezonden aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar alsmede dat deze op 4 juni 2010 aanvullende informatie had opgevraagd.

Nadat klager bij brief van 12 augustus 2010 om opgave van de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar had gevraagd, heeft verweerder nog bij brief van 17 september 2010 verwezen naar zijn brief van 5 juli 2010 en meegedeeld dat hij klager, zodra hij meer informatie had, zou informeren.

5.2 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij, nadat zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar om nadere informatie had gevraagd, de beslissing van het Hof van Discipline aan de verzekeraar heeft gestuurd. Verweerder heeft voorts meegedeeld dat hij niet bereid is om klager de naam van de verzekeraar mee te delen uit vrees dat klager zich met klachten en leugens tot de verzekeraar zal wenden.

5.3 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van klager verwijtbaar onzorgvuldig jegens klager heeft gedragen. Verweerder heeft geen uitspraak gedaan over al dan niet erkenning van zijn aansprakelijkheid maar wel aan klager meegedeeld dat hij de aansprakelijkstelling aan zijn verzekeraar zou sturen en dat hij klager nader zou informeren. 

Uit het verloop van de correspondentie blijkt dat verweerder geen nadere informatie heeft verschaft en bovendien heeft geweigerd om klager de naam van de verzekeraar te noemen. Evenmin heeft verweerder aangetoond dat hij de aansprakelijkstelling aan zijn verzekeraar heeft gestuurd. 

Door zich aldus op te stellen heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van klager.

5.4 Klachtonderdeel b is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.5 Dit klachtonderdeel komt in de kern neer op het verwijt dat verweerder een incassobureau heeft ingeschakeld om tot incasso van zijn declaratie(s) te geraken.

5.6 Klager heeft noch in de stukken noch ter zitting feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt, die kunnen meebrengen dat verweerder terzake van de incasso van zijn vordering niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.7 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

6 MAATREGEL

 De raad acht gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en op de omstandigheid dat verweerder expliciet weigert om klager de naam van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te geven, de hierna vermelde maatregel passend en geboden. 

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- legt terzake als maatregel op een berisping;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2012.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl