Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2339

Zaaknummer

11-144A

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Klacht tegen eigen advocaat. Beleidsvrijheid.

Uitspraak

Beslissing van 17 januari 2012

in de zaak 11-144A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 juli 2011 op de klacht van:

De heer

klager

tegen:

Mevrouw mr.

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 juni 2011, door de raad ontvangen op 16 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ¬¬Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 15 juli 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 15 juli 2011 aan klager is verzonden.

1.3 Bij fax van 25 juli 2011, door de raad ontvangen op 25 juli 2011, heeft mr. N.M. de Jong, gemachtigde van klager, namens laatstgenoemde verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 8 november 2011 in aanwezigheid van partijen, klager vergezeld van zijn gemachtigde, mr. N.M. de Jong.

1.5 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

(a)     de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

(b) het verzet van klager bij door de raad op 25 juli 2011 ontvangen fax;

(c) de namens klager tijdens de mondelinge behandeling van het verzet overgelegde pleitaantekeningen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Op 3 november 2010 heeft klager zich ziek gemeld bij zijn werkgever. Op 5 november 2010 is klager op staande voet ontslagen.

2.2 Op 8 november 2010 heeft klager zich tot verweerster gewend om hem bij te staan in het conflict met zijn werkgever. Bij brief van 9 november 2010 heeft verweerster aan klager de inhoud van het eerste intakegesprek bevestigd, waarbij zij aandacht heeft besteed aan de uitvoering van de opdracht en de financiële afspraken. Voor zover van belang schrijft verweerster in deze brief het volgende: "(…) Wij spraken af dat ik, alvorens een Kort Geding te starten, zal trachten met de werkgever tot overeenstemming te komen. U deelde mij mee dat u onder deze omstandigheden eigenlijk niet terug wil bij deze werkgever. U wil een beëindiging op een neutrale grond, en daarbij een redelijke vergoeding. (…) Mogelijk heeft u recht op gefinancierde rechtsbijstand. (…) Wij spraken af dat ik namens u een toevoeging zal aanvragen bij de raad voor rechtsbijstand. Uitgaande van de door u verstrekte gegevens kwam ik tot de conclusie dat de op te leggen eigen bijdrage waarschijnlijk € 478,- zal bedragen. Ik stuur u voor dit bedrag, zoals wij afspraken, hierbij een voorschotnota toe, (…)".

2.3 Bij brief van 9 november 2010 heeft verweerster ook de werkgever verzocht binnen een week het ontslag in te trekken en over te gaan tot betaling van het salaris. Vervolgens is er door verweerster met de werkgever van klager onderhandeld over een beëindiging van het dienstverband op neutrale gronden met een voor klager acceptabele vertrekregeling.

   2.4 Bij een van zijn e-mails van 29 november 2010 laat klager aan verweerster weten dat "de kern is zijn WW-uitkering veilig te stellen". Verweerster reageert daarop dezelfde dag per e-mail dat zij aan zijn werkgever zal doorgeven dat hij het laatste voorstel niet accepteert en dat hij vasthoudt aan zijn eigen laatste voorstel.

   2.5 Na diverse e-mailwisselingen tussen klager en verweerster laat klager op 2 december 2010 per e-mail aan verweerster weten dat "als ze met alles akkoord gaan teken ik". De door klager genoemde voorwaarden staan in die e-mail. Op 3 december 2010 om 12u57 mailt verweerster aan klager dat zij gisterochtend een lang telefoongesprek hadden waarin zij nogmaals de situatie toelichtte. Zij heeft onder meer gezegd dat een ziekmelding bij het UWV niet veel oplost. De kans op een WW-uitkering is volgens haar veel groter. Verder staat in de e-mail het volgende: "Wij bespraken tevens dat ik betwijfelde of het nog zinvol is om op deze wijze door te gaan, daar jij telkens mijn adviezen in twijfel hebt getrokken en steeds andere stappen hebt ondernomen dan ik adviseerde, of geen beslissing hebt genomen over voorstellen die ik heb gedaan. Ik gaf je in overweging een andere advocaat te benaderen, waar je misschien meer vertrouwen in hebt. (…) Uit je onderstaande mail begrijp ik dat je toch verder wilt gaan met de onderhandelingen. Ik neem naar aanleiding daarvan aan dat je akkoord gaat met mijn uitleg en dat je voldoende vertrouwen hebt in mijn behandeling van de zaak. (…) Klopt mijn weergave van je voorstel? Dit betekent wel dat de WW, als die wordt toegekend, pas in maart a.s. ingaat. (…)".

2.6 Uit een telefoonnotitie van verweerster blijkt dat klager op 3 december 2010 om 14u15 heeft gebeld en toen heeft aangegeven akkoord te zijn met het in de e-mail van verweerster van 12u57 verwoorde voorstel.

2.7 Bij e-mail van 8 december 2010 (9u31) laat verweerster aan klager weten dat de tekst van de vaststellingsovereenkomst grotendeels correct is, op een paar wijzigingen na die zij zal doorvoeren.

2.8  Bij e-mail van 8 december 2010 (15u21) reageert klager dat verweerster geen juist beeld geeft van hetgeen is afgesproken. Hij geeft aan nog steeds arbeidsongeschikt te zijn omdat hij overspannen is: "(…) WW is dan ook niet aan de orde. Het gaat om de ziektewet." Vervolgens geeft hij aan dat verweerster zijn belangen niet meer mag behartigen en geeft hij haar geen toestemming om verder met zijn werkgever te corresponderen.

2.9 Daarop reageert verweerster per e-mail van 8 december 2010 (16u23) als volgt: "Ik heb je steeds uitvoerig op de hoogte gesteld van de mogelijkheden en onderhandelingen die ik namens jou zou gaan voeren. (…) De vaststellingsovereenkomst is alleen een vastlegging van de afspraken en dient m.n. om een WW-uitkering te kunnen verkrijgen. Je komt nu opeens met allemaal aanvullende eisen, die niet in de regeling zijn opgenomen. (…) Mijn advies blijft om akkoord te gaan met de toegezonden beëindigings- c.q. vaststellingsovereenkomst met de door mij aangegeven wijzigingen, je in de loop van december beter te melden en vervolgens een WW-uitkering aan te vragen. (…) Als je mij niet vandaag bericht dat je hiermee alsnog instemt zal ik mij, zoals ik je eerder meldde, terugtrekken uit deze zaak en dat ook aan mw. Blom [de werkgever, raad van discipline] bevestigen.".

2.10 Nog diezelfde dag antwoordt klager aan verweerster per e-mail (19u30) dat de gestelde voorwaarde dat hij zich beter moet melden niet reëel is, nu hij overspannen is. Als verweerster de zaak niet oplost voor 9 december 2010 voor 10u gaat klager naar een andere advocaat zoeken.

2.11 Verweerster bericht klager per email van 9 december 2010 (9u32) dat zij zich terugtrekt nu hij haar eerder besproken en geaccepteerde adviezen niet meer wenst te volgen. Niettemin heeft klager nadien van verweerster verlangd dat zij zijn zaak tot een goed einde zou brengen, waartoe verweerster niet meer bereid was.

2.12 In de tussentijd had verweerster voor klager een toevoeging aangevraagd. Aanvankelijk zond verweerster een voorschotnota van € 478,- en later een gecorrigeerde nota van € 272,- wegens de op € 750,- vastgestelde eigen bijdrage. In verband met de door klager aangevraagde peiljaarverlegging is de eigen bijdrage uiteindelijk vastgesteld op € 100,-, waarna verweerster een creditnota van € 650,- aan klager heeft gestuurd.

2.13 Bij brief van 24 december 2010 met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door achter de rug om van klager een beëindigingsovereenkomst met zijn werkgever te sluiten, met welke beëindiging hij niet heeft ingestemd. Ook wenste klager zijn WW-uitkering niet veilig te stellen. Verweerster zou zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat klager geen recht zou hebben op een ZW-uitkering. Onder verwijzing naar een beslissing van het UWV stelt klager daar wel recht op gehad te hebben. Verweerster had moeten bevorderen dat hij een ZW-uitkering zou ontvangen. Verweerster heeft klager onjuist geadviseerd om zich met het oog op een mogelijke WW-uitkering in december 2010 beter te melden. Voorts verwijt klager verweerster dat zij "al een rekening stuurde voordat de toevoeging rond was" en dat hij pas in december 2010 is gewezen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging. Volgens klager was de betaling van de voorschotnota belangrijker dan de behandeling van zijn zaak. Klager acht het onbegrijpelijk dat verweerster haar werkzaamheden medio december 2010 heeft beëindigd. Daardoor heeft zijn werkgever gedacht dat de overeengekomen regeling van de baan was.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard zonder klager in de gelegenheid te stellen gehoord te worden, en dat hij heeft miskend dat zijn beslissing, die slechts een marginale toetsing is, gebaseerd is op onjuiste feiten en eenzijdige beeldvorming door verweerster waarbij mails van klager, voor zover van belang, buiten beschouwing zijn gelaten zodat de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter onzorgvuldig is voorbereid, niet gedragen wordt door de gegeven motivering die deels berust op drogredenen en op aangenomen feiten die er niet zijn en voorts die beslissing ook inhoudelijk in strijd is met het recht.

4 BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad van oordeel dat uit de stukken van het dossier en de hierboven vermelde feiten blijkt dat verweerster klager een en andermaal heeft uitgelegd wat haar aanpak van de zaak was en hoe haar adviezen luidden. Zij heeft gemotiveerd aan klager uitgelegd waarom zijn kansen op een WW-uitkering hoger zijn dan op een ZW-uitkering, waarop ook klager aan verweerster heeft laten weten dat de kern is zijn WW-uitkering veilig te stellen (zie zijn email van 29 november 2010). Verweerster heeft ook steeds duidelijk aangegeven waartoe zij wel en waartoe zij niet bereid was.

4.3 Het is de raad niet gebleken dat, gezien de omstandigheden van het geval, verweerster aan klager onjuiste adviezen heeft gegeven. Nog daargelaten dat de raad het optreden van verweerster inhoudelijk terughoudend toetst, is ook niet gebleken dat klager door de handelwijze van verweerster in zijn belangen is geschaad. Dat klager niet in staat was om te werken en zich beter te melden was voor verweerster niet kenbaar. Hierbij laat de raad in het midden of verweerster op de hoogte was van de in deze procedure door klager overgelegde (overigens voor de raad slecht leesbare) doktersverklaring. Immers uit de eigen uitlatingen van klager mocht verweerster afleiden dat klager het eens was met haar aanpak. Zie bijvoorbeeld het telefoontje van 3 december 2010 waarin klager onweersproken heeft gezegd het eens te zijn met het door verweerster verwoorde voorstel dat uitging van het veiligstellen van een WW-uitkering.

4.4 De raad kan klager dan ook niet volgen in zijn stelling dat verweerster achter zijn rug om de beëindigingsregeling is overeengekomen. Nagenoeg van iedere stap is klager per e-mail op de hoogte gehouden en steeds heeft verweerster het een en ander met klager afgestemd, totdat voor haar de grens (het veranderen van eisen en het daaruit voortvloeiende gebrek aan vertrouwen) was bereikt.

4.5 De raad is dan ook van oordeel dat de handelwijze van verweerster, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het klachtonderdeel  is kennelijk ongegrond, voor zover dat ziet op een onjuist advies dan wel onjuiste aanpak van de zaak.

4.6 Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat ziet op het versturen van een voorschotnota "voordat de toevoeging al rond was", wordt het volgende overwogen. In de brief van 9 november 2010 heeft verweerster op een heldere manier de financiële afspraken vastgelegd (zie ook hierboven onder de feiten). Door aldus te handelen is er geen sprake van schending van enige tuchtrechtelijke norm. Geenszins is gebleken dat voor verweerster de financiële kant van de zaak belangrijker was dan de behandeling. Verweerster heeft steeds voor klager opgetreden, ook al bleef klager in gebreke met het voldoen van zijn financiële verplichtingen jegens verweerster. Toen bleek dat klager wegens het verleggen van het peiljaar, waarop hij door verweerster is gewezen in haar brief van 7 januari 2011, een lagere bijdrage moest betalen, heeft verweerster dat terstond gecorrigeerd door een creditnota te zenden. Niet valt in te zien dat verweerster enig tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

4.7 Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad derhalve van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter levert geen nieuwe gezichtspunten op noch werpt het een nieuw licht op de zaak. Het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter en de gronden waarop deze beslissing berust, moet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

              verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, P.W.M. Huisman, P. van Lingen en B.J. Sol, leden met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2012.

 

griffier voorzitter                      

Deze beslissing is in afschrift op 17 januari 2012 per aangete¬kende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipli¬ne worden ingesteld.

***