Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3039

Zaaknummer

12-004Alk + 12-005Alk + 12-006Alk + 12-007Alk

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht tegen advocaten in hun hoedanigheid van bestuurders van de Stichting Beheer Derdengelden. Verweerders zijn ernstig tekortgeschoten in hun zorgplicht jegens klaagster door onvoldoende controle te houden op de naleving van de verplichtingen ingevolge de Verordening op de administratie en de financiële integriteit. De klacht hangt samen met de zaak 12-003Alk. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 18 juli 2012

in de zaken 12-004Alk, 12-005Alk, 12-006Alk en 12-007Alk

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

1. mevrouw mr.

advocaat te

2. de heer mr.

advocaat te

3. de heer mr.

advocaat te

4. mevrouw mr.

advocaat te

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 januari 2012 (gedateerd 9 januari 2011), door de raad ontvangen op 10 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2012 in aanwezigheid van partijen. Verweerder 2 is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief en de stukken als vermeld op de bij die brief behorende inventarislijst, genummerd 1 tot en met 22 en het door de raad daaraan toegevoegde stuk met nummer 23;

- de ter zitting overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerders vormden in 2011 te zamen met mr. X het bestuur van de Stichting Derdengelden Y, hierna te noemen de stichting. Zij hadden ieder een eigen rekening voor derdengelden, die door de stichting werd beheerd krachtens een overeenkomst overeenkomstig bijlage B bij de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (hierna: de Vafi).

2.2 In de statuten van de stichting is, (voor zover hier van belang) in overeenstemming met hetgeen krachtens de Vafi is voorgeschreven, het volgende bepaald:

“Vertegenwoordiging. Artikel 6.

1. De stichting wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, waarvan er tenminste één Advocaat is.”

2.3 Binnen de stichting was dit zogenaamde twee-handtekeningen-vereiste feitelijk aldus vormgegeven dat een aantal koppels van twee advocaten was gevormd. Deze advocaten dienden elkaars (voorgenomen) betalingen vanaf elkaars derdengelden-rekeningen mede te ondertekenen. Mr. X vormde een koppel met verweerster 1. Verweerster 1 heeft mr. X herhaaldelijk betalingsopdrachten laten meetekenen, mr. X heeft echter nooit de medewerking van verweerster 1 aan enige betaalopdracht gevraagd.

2.4 Mr. X verrichtte alle betaalopdrachten ten laste van zijn derdengeldenrekening elektronisch, zonder dat aan het twee-handtekeningen-vereiste werd voldaan.

2.5  In de notulen van de vergadering van het bestuur van de stichting van 30 maart 2007 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“Mr. [X] geeft een uiteenzetting met betrekking tot de stand van zaken aangaande het vereiste van de tweede handtekening bij derdengeldrekeningen. Noch bij de ABN/AMRO Bank noch bij de Rabobank is een tweede digitale handtekening praktisch uitvoerbaar. Afgesproken wordt dat geen van de bestuursleden van de stichting Beheer Derdengelden [Y], noch de bij die Stichting aangesloten advocaten, gebruik maakt van de door de bank geboden elektronische betaalmogelijkheden van de derdenrekening. Afgesproken wordt voorts (althans tussen de bestuursleden van de stichting Beheer Derdengelden [Y] en [verweerster 4]), dat indien er betalingsopdrachten aan de bank worden verstrekt er gebruik wordt gemaakt van (papieren) overschrijvingskaarten van de bank met daarop de handtekeningen van twee bestuursleden.

[..]

Afgesproken wordt dat telkens aan het einde van een kalenderjaar partijen elkaar inzage verschaffen in de bankafschriften van hun respectievelijke derdengeldrekeningen.

Mr. [X] verspreidt een proces-verbaal van het getuige verhoor van mr. F.A.W. Bannier, bijzonder hoogleraar advocatuur, met betrekking tot het gebruik van de derdenrekening.”

2.6 Klaagster is in de periode van 2001 tot 2010 verdachte geweest in een strafrechtelijke procedure. Vanaf juni 2007 is klaagster hierin bijgestaan door mr. X. Bij eindarrest van het Hof Arnhem d.d. 26 maart 2010 is klaagster volledig vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.

2.7 Bij beschikking van 10 maart 2011 heeft het Hof Arnhem aan klaagster op grond van een verzoek ex de artikelen 591 en 591a Wetboek van Strafvordering een vergoeding toegekend van € 13.353,63 voor onder andere de kosten van rechtsbijstand van mr. X. Dat bedrag is op 30 maart 2011 overgemaakt op een bankrekening die stond op naam van Stichting Beheer Derdengelden mr. X. Deze bankrekening werd beheerd door de stichting. Op (boekdatum) 4 april 2011 heeft mr. X zonder de statutair vereiste tweede handtekening via elektronisch bankieren een totaalbedrag van € 9.733,94 van deze bankrekening overgeboekt naar zijn kantoorrekening onder vermelding van – kort gezegd – zijn declaraties in de zaak. Klaagster heeft is er op 9 juni 2011 achter gekomen, na navraag bij het hof, dat mr. X het genoemde bedrag op zijn derdenrekening had ontvangen. Mr. X heeft, daarnaar gevraagd namens klaagster, ontkend dat hij dit bedrag had ontvangen.

2.8 Bij (fax)brieven van 19 juni 2011 heeft de gemachtigde van klaagster namens haar ieder van verweerders opheldering gevraagd omtrent de ten behoeve van klaagster op de derdengeldenrekening van mr. X ontvangen gelden. Hij stelde verweerders tot 24 juni 2011 in de gelegenheid daarover rekening en verantwoording af te leggen. Verweerders hebben binnen deze periode niet op de brief gereageerd. 

2.9 Nadat klaagster op 16 juni 2012 bij de deken een klacht tegen mr. X heeft ingediend, heeft mr. X het op zijn derdenrekening resterende bedrag van de door het hof aan klaagster toegekende vergoeding, zijnde € 3.619,69, op 26 juni 2011 overgemaakt naar klaagster.

2.10 Bij brief van 26 juni 2011 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerders zich als bestuurders van de stichting niet hebben gehouden aan de in de Vafi en de in de statuten van de stichting gestelde eisen rond het doen van uitbetalingen van ontvangen (derden)gelden, met name het twee-handtekeningenvereiste en het bepaalde in art. 6, vijfde lid (thans: zesde lid) Vafi (het vereiste van ondubbelzinnige en schriftelijk vastgelegde toestemming van de cliënt), althans hebben nagelaten erop toe te zien dat hun mede-bestuursleden die eisen zouden naleven;

b) verweerders hebben nagelaten (adequaat) te reageren op de namens klaagster verzonden (fax)brief van 19 juni 2011 waarin verweerders werden ingelicht over gelden die mr. X op zijn derdengeldenrekening voor klaagster had ontvangen en waarin hun werd gevraagd om opheldering te verschaffen.

4 DE BEOORDELING VAN DE KLACHT

ad klachtonderdeel a)

4.1 De regels omtrent derdengelden uit de Vafi beogen rechthebbenden op die derdengelden te beschermen tegen eventueel frauduleus handelen of insolventie van de advocaat. De Vafi verplicht iedere advocaat zich aan te sluiten bij een stichting derdengelden, aan welke stichting de advocaat het beheer van de derdengelden dient op te dragen. Het doel van een dergelijke stichting derdengelden is blijkens de Vafi en daarbij behorende bijlage A:

a. het ontvangen van derdengelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn;

b. het tijdelijk beheren van hetgeen de stichting heeft ontvangen, een en ander voor rekening en risico van de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn;

c. het betalen of overdragen van hetgeen de stichting heeft ontvangen aan de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn.

4.2 In lijn met dit doel bepaalt artikel 6 lid 6 Vafi dat de advocaat slechts derdengelden mag aanwenden voor betaling van eigen declaraties indien de rechthebbende daarmee ondubbelzinnig instemt en de advocaat dit onverwijld schriftelijk vastlegt en is krachtens de Vafi bepaald (zie artikel 1 sub i in samenhang met bijlage A bij de Vafi) dat een stichting derdengelden wordt vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, waarvan ten minste één bestuurslid advocaat is. Met dit laatste wordt een voorafgaande controle beoogd op de ontvangst en de uitkering van derdengelden, waaronder een controle op de naleving van de hierboven vermelde verplichtingen uit artikel 6 lid 6 Vafi.

4.3 Vast is komen te staan dat mr. X jarenlang in strijd met het twee-handtekeningen-vereiste overboekingen ten laste van zijn derdengeldenrekening heeft gedaan en dat hij bovendien systematisch naliet te voldoen aan het bepaalde in artikel 6 lid 6 Vafi.

4.4 Verweerders hebben aangevoerd dat aan hen daarvan geen verwijt kan worden gemaakt omdat zij niet wisten dat mr. X de geldende regels voor derdengelden overtrad en zij ook niet wisten dat mr. X het in maart 2007 binnen het bestuur afgesproken verbod op elektronisch bankieren overtrad. Zij stellen dat zij voorts in 2011 zijn begonnen met controles van elkaars derdengeldenrekeningen.

4.5 De raad is van oordeel dat verweerders als bestuurders van een stichting met de wettelijke taak en het statutaire doel als vermeld in 4.1 in ieder geval – als uitvloeisel van de hun opgedragen bestuurstaak – al voor 2011 controles hadden dienen uit te oefenen op de door de stichting beheerde derdengelden en dus controles hadden moeten verrichten op elkaars bankrekeningen. Als zij dat hadden gedaan, was veel eerder aan het licht gekomen dat mr. X de geldende regels voor derdengelden (met name het twee-handtekeningen-vereiste en artikel 6 lid 6 Vafi) niet naleefde. Overigens had ook het feit dat mr. X nooit een betaalopdracht ter ondertekening aan verweerster 1 (of enig ander bestuurslid) heeft voorgelegd, voor het bestuur reden moeten zijn in het geweer te komen en op zijn minst navraag te doen bij mr. X.

4.6 Verweerders hebben aldus hun taak als bestuurder van de stichting niet naar behoren verricht en eraan meegewerkt dat het beheer van de aan klaagster toekomende derdengelden in strijd met de uit de Vafi voortvloeiende regels heeft plaatsgevonden, doordat mr. X zonder de ondubbelzinnige en schriftelijk vastgelegde toestemming van klaagster en zonder een tweede handtekening gelden van zijn derdengeldenrekening heeft overgeboekt naar zijn kantoorrekening ter voldoening van nog niet betaalde declaraties.

4.7 Dit kan alle verweerders worden aangerekend. De raad acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.

ad klachtonderdeel b) 

4.8 Bij de beoordeling van klachtonderdeel b stelt de raad voorop dat het bestuur van een stichting beheer derdengelden rekening en verantwoording dient af te leggen jegens een cliënt van een bij de stichting aangesloten advocaat omtrent het beheer van de aan die cliënt toekomende gelden. Gezien het feit dat het hier reeds op 30 maart 2011 binnengekomen derdengelden betrof, waarover klaagster door mr. X niet was geïnformeerd, was ook zeker een snelle reactie van de zijde van verweerders geboden. De vraag of verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door niet binnen de door klaagster bij brief van 19 juni 2011 genoemde termijn van krap vijf dagen op die brief te reageren, beantwoordt de raad echter ontkennend. Hierbij speelt een rol dat mr. X binnen die periode zelf aan klaagster opheldering heeft gegeven en dat de aan verweerders gestelde termijn erg kort was. De raad acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

5 MAATREGEL

Bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel stelt de raad voorop dat verweerders ten opzichte van klaagster ernstig zijn tekortgeschoten in hun wettelijke taak als bestuurder van een stichting derdengelden. Door jarenlang geen enkele controle uit te oefenen op naleving van de regelgeving omtrent derdengelden door mr. X hebben verweerders niet enkel ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld maar hebben zij ook het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep geschaad. De raad betrekt ook bij zijn beslissing dat voor alle verweerders geldt dat zij geen tuchtrechtelijke antecedenten hebben en dat zij blijk van inzicht hebben gegeven en in oktober 2010 afspraken over verbetering van de controle hebben gemaakt, die zij vanaf 2011 in de praktijk hebben gebracht. Gelet op alle omstandigheden van deze zaak acht de raad oplegging van een berisping passend en geboden. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerders op de maatregel van berisping;

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2012.

griffier voorzitter                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerders

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl