Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3476

Zaaknummer

6251

Inhoudsindicatie

Verwijt van vader van de wederpartij van de cliënt van verweerder, over onnodig grievende uitlatingen. Door het hof niet tuchtrechtelijk laakbaar geacht. Klacht ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 oktober 2012

in de zaak 6251

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 november 2011, onder nummer H16 2011, aan partijen toegezonden op 8 november 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 augustus 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt het volgende in:

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, want hij heeft in een brief aan de advocaat van de zoon van klager o.a. geschreven als hierna onder 4.3 cursief is weergegeven.

Door deze passages, die ter kennis van klager zijn gekomen, voelt klager zich gekwetst, beledigd en in eer en goede naam aangetast.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerder treedt in een echtscheiding op als advocaat van de (gewezen) echtgenote van de zoon van klager.

4.3    In dit verband heeft een briefwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en de advocaat van de wederpartij. In een brief van 25 augustus 2010 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Ondertussen hopen de problemen zich wel op. Daar zijn allereerst de aflossingstermijnen van de bank. Het lijkt mij, dat het toch niet zo kan zijn, dat de familie van uw cliënt het doelbewust op een executie laat aankomen om dan te trachten voor een gering bedrag de woning in eigendom te verwerven. Zou dat overigens de reden kunnen zijn, dat u schrijft dat u geen toegevoegde waarde ziet aan een plenair gesprek? Dat lijkt mij bepaald niet chique. Een dergelijke achterliggende opstelling zou ik van de vader van uw cliënt ook niet verwacht hebben.”

4.4    In een brief van 30 september 2010 heeft verweerder onder meer geschreven:

De houding van uw cliënt in de trant van: “De boel de boel maar, kan ernstige consequenties hebben. Dat werd onlangs weer ervaren uit het schrijven van X., waarin gedreigd wordt met afsluiting van de drinkwatertoevoer. Ik sluit bijgaand in een kopie de brief van X. d.d. 20 september 2010. Dat betreft enkele rekeningen bij elkaar n.b. nog uit de periode, dat uw cliënt daar ook van meegedronken heeft en ook deelgenomen heeft aan het watergebruik. Het zou natuurlijk desastreus zijn geweest, als mijn cliënte met haar baby van het water afgesloten zou zijn geraakt.

Gelukkig heeft de vader van mijn cliënte zich erover ontfermd en heeft hij het bedrag aan X. voorlopig voorgeschoten, teneinde het onheil af te wenden. (De vader van uw cliënte doet daar allemaal kennelijk dus niets aan.)”

5    BEOORDELING

5.1    Klager stelt dat verweerder zich in zijn brieven onnodig grievend tegenover hem heeft uitgelaten en voorts welbewust onwaarheden heeft geponeerd. Voor het hof is bij de beoordeling van de klacht uitgangspunt dat verweerder optrad als advocaat van de wederpartij van de zoon van klager. Voor de beoordeling van de vraag of verweerder jegens klager heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, is van belang of verweerder zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten en voorts of verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn.

    5.2    Het hof merkt de hiervoor weergegeven cursieve passages in de brieven niet aan als grievend, laat staan als onnodig grievend, jegens klager. Bij deze beoordeling neemt het hof allereerst in aanmerking de bewoordingen van de tekst. Deze is niet vervat in stelligheden; in de eerste brief schrijft verweerder zelfs dat hij van verweerder iets anders zou verwachten dan de in die brief gelaakte handelwijze. De tweede brief bevat niet meer dan een speculatie over de opstelling van klager, getuige het gebruikte woord “kennelijk”. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de brief is gericht niet aan klager, maar aan de advocaat van klagers zoon. Ten slotte verdient opmerking dat verweerder bij de mondelinge behandeling van de klacht in hoger beroep heeft verklaard klager niet te hebben willen kwetsen en zijn excuses voor de gebruikte bewoordingen aan klager heeft aangeboden.

    5.3    Ongegrond is ook het verwijt dat verweerder tuchtrechtelijk over de schreef zou zijn gegaan door het verstrekken van feitelijk onjuiste gegevens. Daarbij is van belang, dat het hier gaat om een brief van verweerder aan de advocaat van de wederpartij van klagers cliënt. Bij de presentatie van  gegevens mag een advocaat in beginsel afgaan op de mededelingen van zijn cliënt. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen in deze situatie een afwijking van dit uitgangspunt aan te nemen. Daarnaast is van belang dat verweerder in de gewraakte teksten ook geen “hard” feitenmateriaal heeft gepresenteerd.

5.4    Tot slot overweegt het hof dat verweerder ook niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door niet te reageren op het schrijven van klager aan verweerder waarin hij zijn grieven over de correspondentie van verweerder uitte. Verweerder trad niet op als advocaat van klager. De voor een advocaat geldende gedragsnormen gaan niet zover dat een advocaat gehouden zou zijn tot een reactie in een situatie als de onderhavige, ten opzichte van klager, die niet verweerders cliënt was. Ten overvloede geldt dat verweerder wel heeft gereageerd toen hem door de deken om een reactie werd verzocht in het kader van de behandeling van de klacht.

5.5    De klacht is op grond van bovenstaande overwegingen ongegrond. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 7 november 2011 van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, genomen onder nummer H16-2011.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.J.S. Bouwens, R. Verkijk  en T.E. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2012.