Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-09-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3247
Zaaknummer
12-84
Inhoudsindicatie
Een zaak door klaagster in september 1999 bij verweerster ondergebracht. Sommatiebrieven niet aangetekend verstuurd en thans discussie over mogelijke verjaring. Onvoldoende voortvarende behandeling. Verder onduidelijkheid over de toevoeging. Slechte communicatie over toevoeging richting klaagster en onvoldoende duidelijkheid richting verweerster over de financiële kant van de zaak.
Uitspraak
Beslissing van 10 september 2012
in de zaak 12-84
naar aanleiding van de klacht van klaagster tegen verweerders.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 24 april 2012 met kenmerk RvT 1011-9124/LB/SD, door de raad ontvangen op 25 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 juni 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in de brief van 24 april 2012 genoemde bijlagen 1 tot en met 14;
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Tussen klaagster en haar ex-partner was in oktober 1995 de afspraak gemaakt dat klaagster een bedrag zou ontvangen van f 12.000,-. Dit bedrag zou door haar ex-partner in maandelijkse termijnen van f 250,- worden afgelost. De ex-partner heeft in totaal f 1.050,- betaald en na maart 1996 heeft klaagster niets meer ontvangen.
2.2 In 1999 heeft klaagster zich tot verweerster sub 1 gewend in verband met de resterende vordering op haar ex-partner van f 10.950,- exclusief rente. Zij heeft verweerster gevraagd om stappen te ondernemen tot incassering van het openstaande bedrag inclusief wettelijke rente vanaf maart 1996. In haar brief van 20 september 1999 heeft klaagster aan verweerster sub 1 geschreven dat zij graag een duidelijke afspraak met verweerster sub 1 zou maken over het aantal werkuren en het tarief.
2.3 In september 1999 heeft verweerster een toevoeging aangevraagd voor klaagster welke door de Raad van Rechtsbijstand is afgewezen. Verweerster sub 1 is al die tijd in de veronderstelling geweest dat de toevoeging wel was afgegeven, omdat er een toevoeging was afgegeven in een zaak van een andere cliënt met een naam die veel leek op die van klaagster. Verweerster sub 1 heeft klaagster nooit een declaratie gestuurd.
2.4 Verweerster sub 1 heeft de ex-partner van klaagster op 3 februari 2000, op 25 november 2004 en op 5 oktober 2005 brieven gestuurd, waarin onder meer is gevraagd en gesommeerd om tot verdere aflossing van zijn nog openstaande schuld aan klaagster over te gaan. Die brieven zijn per gewone post verstuurd.
2.5 In december 2009 heeft verweerster sub 1 de zaak overgedragen aan haar advocaat-stagiaire, verweerder sub 2. Verweerder sub 2 heeft klaagster verteld dat de zaak mogelijk was verjaard en dat hij met haar wilde proberen te bewijzen dat de ex-partner van klaagster de eerder verzonden stuitingsbrieven had ontvangen. De ex-partner van klaagster stelde zich eind 2010 op het standpunt dat de vordering was verjaard.
2.6 Partijen verschillen van mening over de vraag of het mogelijk was om de ex-partner van klaagster gedurende de periode dat de zaak in behandeling was te traceren. Partijen verschillen eveneens van mening over de vraag of klaagster al of niet toestemming had gegeven voor het uitbrengen van een openbare dagvaarding. Klaagster stelt dat zij dit een prima instrument vond en verweerster sub 1 stelt dat klaagster dit een te zware maatregel vond en dat zij de relatie met haar ex-partner goed wilde houden.
2.7 Bij brief van bij brief van 5 juli 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
Verweerster sub 1:
a) de wederpartij van klaagster niet tijdig heeft gedagvaard en ondeugdelijk de erkende vordering heeft laten verjaren door de verjaring niet tijdig te stuiten;
b) de door klaagster aangekondigde correctie van de toevoeging niet heeft uitgevoerd en klaagster heeft verteld dat de toevoeging was geregeld;
c) klaagster niet tijdig heeft medegedeeld dat zij geen tijd had om veel aan de zaak te doen, zodat klaagster een andere advocaat had kunnen zoeken;
d) zij klaagster niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van de beroepsfouten;
e) zij klaagster jarenlang aan het lijntje heeft gehouden met allerlei verhalen en werkzaamheden;
Verweerder sub 2:
f) na de overname van het dossier heeft geconstateerd dat de vordering inmiddels was verjaard, maar klaagster hiervan niet voldoende duidelijk op de hoogte heeft gesteld, ook niet nadat klaagster expliciet heeft gevraagd of de vordering verjaard was;
Verweerders:
g) onvoldoende adequaat zijn omgesprongen met het verzoek van klaagster (om inlichtingen, helderheid) over de voortgang van het dossier en van de incasso.
4 VERWEER
4.1 Verweerster sub 1 stelt dat het moeilijk was voortvarend te handelen, omdat klaagster de toon van de brieven aan haar ex-partner vriendelijk wilde houden en omdat de dagvaarding niet kort voor de kerstdagen mocht worden uitgebracht. Zij stelt verder dat het dagvaarden vertraagd is, omdat de ex-partner van klaagster niet of moeilijk traceerbaar was. Zij erkent aansprakelijk te zijn voor het feit dat de brieven aan de ex-partner van klaagster niet aangetekend zijn verstuurd. Zij heeft de zaak niet direct bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld, omdat zij niet formeel door klaagster aansprakelijk was gesteld.
4.2 Verweerder sub 2 stelt dat hij klaagster vanaf het begin duidelijk heeft gemaakt dat bewezen zou moeten worden dat de verjaring gestuit was en dat dit bij een procedure problemen zou (kunnen) opleveren. Verweerder stelt verder dat het voor hem lastig was om overzicht te krijgen omdat hij delen van het dossier niet had. Hij wachtte met dagvaarden op helderheid over de toevoeging waarvan hij in de veronderstelling was dat deze was afgegeven.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel a), e) en g) worden, voor zover zij zich tot verweerster sub 1 richten, gezamenlijk behandeld. Onderdeel a) is door klaagster ter zitting beperkt tot het verwijt dat verweerster sub 1 de zaak niet voortvarend heeft behandeld. De raad stelt voorop dat hij de vraag of de vordering van klaagster op haar ex-partner is verjaard of niet onbeantwoord zal moeten laten. Voor een antwoord op deze vraag ontbreekt het de raad aan voldoende materiaal. Het antwoord op voormelde vraag is in dit verband ook niet van beslissende betekenis voor de beoordeling van de klachten. Het is verweerster sub 1 in elk geval aan te rekenen dat daar discussie over is, omdat verweerster sub 1 heeft nagelaten om de verjaring op een wijze die dit discussiepunt buiten de deur zou hebben gehouden te stuiten. Als dat laatste al een gevolg is geweest van de wijze waarop klaagster wenste dat tegen haar ex-partner werd opgetreden dan had verweerster sub 1 in ieder geval daarover tegenover klaagster duidelijk moeten zijn en dat vast moeten leggen en dat is niet gebeurd. Er valt verweerster sub 1 op dit punt een verwijt te maken. Uit het lange tijdsverloop blijkt ook los daarvan dat verweerster sub 1 de zaak niet voldoende voortvarend heeft behandeld. Als de wijze van optreden die klaagster van haar verlangde daarvoor een – afdoende - verklaring vormt dan had zij in elk geval óók dat duidelijk moeten vastleggen. Daarvoor geldt dus in de kern hetzelfde als voor het punt van de verjaring. De raad acht de klachtonderdelen a), e) en g) voor zover gericht tegen verweerster sub 1 gegrond.
5.2 Klachtonderdeel b) draait om onduidelijkheid over de toevoeging. De raad heeft vastgesteld dat de communicatie over de toevoeging slecht is verlopen. Nadat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingsaanvraag had afgewezen, heeft verweerster sub 1 geen overleg met klaagster gepleegd over financiële afspraken, wat wel op haar weg lag en waar klaagster bovendien nadrukkelijk om had gevraagd. Klaagster is daarin tekort geschoten en de raad acht klachtonderdeel b) dus ook gegrond. Voor zover een rol speelt dat verweerster sub 1 zelf -abusievelijk- in de veronderstelling heeft verkeerd dat er wel een toevoeging was (hetgeen past bij het feit dat zij klaagster nimmer een rekening heeft gestuurd) dan is er op zijn minst sprake geweest van onvoldoende accuratesse op dit punt en ook dat is – zij het wat minder ernstig - tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.3 Klachtonderdeel c) betreft het verwijt van klaagster dat verweerster sub 1 haar niet tijdig heeft meegedeeld dat zij geen tijd had voor haar zaak. Dit klachtonderdeel, waar partijen het overigens over oneens zijn, heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende zelfstandige betekenis naast de klachtonderdelen a) en e). Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.4 Met klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster sub 1 dat zij haar niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van haar beroepsfouten. Uit de gang van zaken blijkt dat het heel wel mogelijk is dat verweerster sub 1 zich lange tijd niet bewust is geweest van het feit dat zij fouten had gemaakt of maakte door de aan haar door klaagster toevertrouwde zaak zo weinig voortvarend aan te pakken. Voor zover dit klachtonderdeel los van de hiervoor besproken klachtonderdelen zelfstandige betekenis heeft, moet gelden dat niet duidelijk uit de verf komt dat verweerster sub 1 al die tijd heeft beseft dat zij tekortschoot in haar dienstverlening en dat laatste min of meer welbewust heeft weggehouden voor klaagster. In zoverre is dat klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5.5 Het klachtonderdeel f) richt zich tegen verweerder sub 2. Klaagster is van mening dat hij haar niet voldoende duidelijk op de hoogte heeft gesteld dat de vordering was verjaard, ook niet nadat zij daar expliciet naar vroeg. De raad stelt vast dat verweerder sub 2 op enig moment bemoeienis heeft gekregen met deze zaak die al jarenlang bij zijn kantoorgenoot liep. Voldoende duidelijk is geworden dat verweerder sub 2 al vanaf zijn eerste bemoeienis met de zaak gekeken heeft naar het onderwerp van de verjaring. Het stond voor hem nog niet vast dat de zaak inderdaad was verjaard en hij probeerde eerst nog bewijs te vergaren dat de vordering op tijd was gestuit. Tegen deze achtergrond is het klachtonderdeel f) ongegrond.
5.6 Voor zover het laatste klachtonderdeel, g), ook ziet op handelen door verweerder sub 2 is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond. Verweerder sub 2 heeft niet zodanig inadequaat of zonder voldoende voortgang gehandeld dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6 MAATREGEL
6.1 Door het risico te laten ontstaan dat in de zaak die al jarenlang bij haar in behandeling was de mogelijke verjaring tot een – in zijn mogelijke consequenties ernstige – complicatie werd, heeft verweerster sub 1 onvoldoende zorgvuldig omgesprongen met de belangen van haar cliënte. Daarnaast rekent de raad haar aan dat zij onvoldoende duidelijk is geweest richting haar cliënte over de financiële kant van de zaak. De raad acht het opleggen van de maatregel van een enkele waarschuwing aan verweerster sub 1 passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
• verklaart klachtonderdelen a), b), e) en g) ten opzichte van verweerster sub 1 gegrond;
• verklaart onderdelen c) en d) ten opzichte van verweerster sub 1 ongegrond;
• verklaart onderdelen f) en g) ten opzichte van verweerder sub 2 ongegrond;
• legt aan verweerster sub 1 op de maatregel van een enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door: mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. E.A.T.M. Steverink, A.T. Bolt, C.J. Lunenberg-Demenint en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.