Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:8
Zaaknummer
6433
Inhoudsindicatie
Appel niet-ontvankelijk wegens termijnoverschijding.
Uitspraak
beslissing van 14 december 2012
in de zaak 6433
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 april 2012, onder nummer 11-201A, aan partijen toegezonden op 4 april 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerster in al haar onderdelen ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster;
- de brief van klager aan het hof van 29 juni 2012;
- de brief van klager aan het hof van 25 november 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 december 2012, waar beide partijen zijn verschenen.
3 BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
3.1 De bestreden beslissing vermeldt dat deze is verzonden op 4 april 2012. De juistheid van deze vermelding vindt bevestiging in de mededeling van klager dat hij de beslissing op 5 april 2012 heeft ontvangen. De appeltermijn eindigde dus op vrijdag 4 mei 2012. De appelmemorie is ter griffie van het hof ingekomen met een e mail van zaterdag 5 mei 2012 12:06 uur, dus één dag te laat.
3.2 Naar vaste jurisprudentie van het hof blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien (met woorden ontleend aan artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht:) redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest; korter gezegd: indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.3 In dat verband heeft klager aangevoerd dat hij op 23 april 2012 voor geruime tijd naar Frankrijk is afgereisd en direct na aankomst een telefoonlijn en modem voor aansluiting van PC en fax heeft aangevraagd, die echter pas op 9 mei 2012 is geïnstalleerd. In de tussentijd was hij voor verzending van zijn appelmemorie aangewezen op de welwillendheid van iemand die hem daarvoor zijn apparatuur ter beschikking zou willen stellen, aldus nog steeds klager.
Desgevraagd heeft klager evenwel ter zitting erkend dat hij ieder voorjaar voor zomerverblijf van Nederland naar Frankrijk afreist, en dat hij ieder jaar pas circa twee weken na aankomst kan beschikken over een eigen telefoon- en internetverbinding. Dat ongemak was derhalve ook in 2012 voorzienbaar, wat meebrengt dat klager daarmee rekening kon en moest houden. Reeds op die grond leidt de aangevoerde omstandigheid niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
3.4 Ter zitting heeft klager nog toegevoegd dat de raad op 4 april 2012 bij afzonderlijke beslissing een klacht van hem tegen een andere advocaat ongegrond heeft verklaard, zodat hij binnen dertig dagen niet één, maar twee appelmemories moest opstellen. Daarbij kwam dat hij die andere beslissing niet had ontvangen, waaromtrent hij op 12 april 2012 navraag heeft gedaan bij de griffie van de raad. Nadat hij op 17 april die andere beslissing alsnog had ontvangen (met mededeling van de griffier van de raad dat die beslissing op 4 april 2012 per abuis naar zijn adres in Frankrijk was verzonden), is nog correspondentie gevolgd over de vraag op welke datum de appeltermijn in die andere zaak was ingegaan.
Mede gelet op de omstandigheid dat klager naar eigen zeggen de beslissing in de onderhavige zaak op 5 april 2012 heeft ontvangen, kunnen ook deze omstandigheden niet het oordeel rechtvaardigen dat in de onderhavige zaak de overschrijding van de op 4 mei 2012 eindigende termijn verschoonbaar is.
3.5 Ten slotte heeft klager aangevoerd dat hij telefonisch bij de griffie van het hof heeft geïnformeerd wat de uiterste datum voor ontvangst van zijn beroepschrift was. Het antwoord was: 5 mei 2012, aldus klager.
3.6 In dit verband stelt het hof voorop dat aan de voet van de bestreden beslissing, na vermelding dat deze is verzonden op 4 april 2012 en dat de beroepstermijn 30 dagen bedraagt, de volgende mededeling is opgenomen:
“De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.”
Deze mededeling laat aan duidelijkheid niets te wensen over, en stelde klager in staat om zelf uit te rekenen dat zijn beroepschrift uiterlijk op 4 mei 2012 in het bezit van de griffie van het hof diende te zijn. Verder blijkt uit de slotzin dat de griffie geen uitstel zou kunnen verlenen. Het was dus voor klager kenbaar dat het door hem gestelde antwoord van de griffie onjuist was. Aan zijn stelling kunnen daarom slechts dan consequenties worden verbonden indien de juistheid ervan ondubbelzinnig komt vast te staan.
3.7 Dat is niet het geval. Uit het griffiedossier blijkt dat klager inderdaad vanuit Frankrijk naar de griffie heeft gebeld. De ongedateerde telefoonnotitie luidt als volgt:
“dhr O [naam van klager]
Stuurt per e-mail h.b. op 5/5 vanuit Frankrijk. Hij probeert ook bsl raad per fax te versturen indien hij postktr kan vinden vanwaar hij kan faxen”
Deze tekst levert geen ondubbelzinnige bevestiging op van de stelling van klager. Veeleer wijst de tekst erop dat klager heeft meegedeeld hoe en wanneer hij zijn beroepschrift en de bestreden beslissing zou verzenden.
3.8 Dat het telefoongesprek is verlopen zoals klager stelt, is bovendien onwaarschijnlijk op grond van de volgende omstandigheden:
(i) de griffier heeft het hof meegedeeld dat haar medewerksters de staande instructie hebben om nooit een datum te noemen waarop een beroepschrift uiterlijk binnen moet zijn, en de beide medewerksters hebben dat bevestigd;
(ii) 5 mei 2012 was een zaterdag, wat ingevolge de Algemene termijnenwet meebrengt dat indien die datum de 30e dag zou zijn, de termijn van rechtswege werd verlengd tot op maandag 7 mei 2012.
3.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klager in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 april 2012, onder nummer 11-201A,
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, G.W.S. de Groot, M.A. Goslings en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2012.