Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2890

Zaaknummer

11-347A

Inhoudsindicatie

Wrakingsbeslissing. Taakverdeling civiele rechter en tuchtrechter. Tuchtrechter is onafhankelijk gerecht in de zin van EVRM maar niet de aangewezen instantie om subjectieve rechten in geschil tussen klager en zijn tegenpartij te beoordelen.

Uitspraak

Beslissing van 27 juni 2012

in de zaak    11-347A

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

De heer

te Amsterdam

verzoeker

tot wraking van:

mr. /mrs.

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 11 maart 2011 is bij de raad van discipline binnengekomen een klacht gericht tegen mr L., advocaat te Amsterdam. Deze procedure is voorzien van het zaaknummer 11-081A. 

1.2 De klacht hield in dat de advocaat van verzoeker in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a) drie maanden nadat hij zich in hoger beroep namens klager had gesteld en daarmee de verwachting had gewekt de zaak te zullen behandelen, besloten heeft zich terug te trekken;

b) verkeerde bedragen voor de dienstverlening, waaronder die voor ambtshandelingen, in strijd met artikel 40 Wet op de Rechtsbijstand in rekening heeft gebracht.

1.3 Bij beslissing van 8 april 2011, aan verzoeker toegezonden op 11 april 2011, heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Kort samengevat overweegt de voorzitter in die beslissing dat de wijze waarop verweerders advocaat de werkzaamheden heeft beëindigd de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan, terwijl niet is gebleken van het onjuist in rekening brengen van griffierechten en deurwaarderskosten.  

1.4 Bij verzetschrift d.d. 25 april 2011 heeft verzoeker verzet aangetekend en meerdere verzoeken gedaan, zoals omschreven in het verzetschrift.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 20 december 2011. Bij deze zitting heeft verzoeker de raad gewraakt.

1.6 Het wrakingsverzoek (zaaknummer 11-347A) is behandeld door de wrakingskamer van de raad ter zitting van 30 mei 2012.

1.7 Verzoeker is ter zitting verschenen. De gewraakte voorzitter en leden van de raad zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Zij hebben bij brief van 17 januari 2012 gereageerd op het wrakingsverzoek.

1.8 Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, waaraan zijn gehecht de pleitnotities waarvan verzoeker zich heeft bediend.

2 HET VERZOEK TOT WRAKING

2.1 De door verzoeker aangevoerde gronden tot wraking zijn, zakelijk en verkort weergegeven:

a) de belangen van verzoeker in de tuchtprocedure zijn in alle stukken die door functiedragers zijn opgesteld, veronachtzaamd;

b) vier van de vijf leden van het college, alsmede de griffier, zijn advocaat waardoor verzoeker de toegang tot de rechter wordt ontzegd, en de raad van discipline is geen onafhankelijke rechter maar een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht;

c) de rechtspleging bij de raad levert een schending van het Europese recht op, en terzake dienen prejudiciële vragen te worden gesteld, in afwachting waarvan  de procedure moet worden geschorst.

  

3 BEOORDELING

3.1 Ten aanzien van het verzoek tot aanhouding overweegt de wrakingskamer dat de uitkomst daarvan in belangrijke mate samenhangt met de aangevoerde wrakingsgronden. Gegeven de navolgende beoordeling van de wraking ziet de raad geen aanleiding om over te gaan tot schorsing van de procedure teneinde prejudiciële vragen te stellen of op één van de andere gronden. Op dezelfde reden wijst de wrakingskamer de ingediende verzoeken waaronder het verzoek tot toezending van stukken, vaststelling van een procesreglement, toezending van het wrakingsreglement en dergelijke, af. 

3.2  Wrakingsgrond sub a

 Er is sprake van een voorzittersbeslissing waarmee verzoeker zich niet kan verenigen, zodat verzoeker in verzet is gegaan. De verzetprocedure dient er toe de voorzittersbeslissing te heroverwegen. De verzetprocedure is echter onderbroken door de wraking, en dient na de wraking te worden voortgezet waarna alsnog op de door verzoeker aangevoerde argumenten moet worden beslist. Nu in de verzetprocedure nog een beslissing moet volgen op de door verzoeker aangevoerde argumenten kan niet worden gezegd dat verzoekers belangen in alle stukken die door functiedragers zijn opgesteld zijn veronachtzaamd. Dat wordt niet anders door de stelling van verzoeker dat de deken als niet-rechterlijke instantie de klacht niet juist zou hebben geïnstrueerd, aangezien die stelling in de verzetprocedure kan worden getoetst.

3.3 Wrakingsgrond sub b

 De wrakingskamer verwerpt het betoog dat de raad geen onafhankelijke rechterlijke instantie in de zin van art. 6 EVRM is. De wrakingskamer verwijst daarbij naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2005, LJN-nr. AT0708, waarin dienovereenkomstig is beslist ten aanzien van het Hof van Discipline, en naar de beslissing van de raad van 29 juni 2011, LJN-nr. YA1760. De raad is bij wet ingesteld en heeft ingevolge de wet de opdracht te oordelen over onder meer klachten tegen advocaten. Anders dan verzoeker stelt is de raad geen bestuursorgaan  (zie artikel 1:1 , tweede lid, aanhef en onder c van de AWB). De raad is samengesteld uit een onafhankelijk lid van de rechterlijke macht als voorzitter en onafhankelijke advocaat-leden die aan de besluitvorming deelnemen zonder last of ruggespraak. De beslissing van de raad houdt een tuchtrechtelijk oordeel in over de advocaat tegen wie de klacht is gericht en kan in beginsel geen verwezenlijking van subjectieve rechten inhouden die verzoeker met behulp van zijn advocaat tegen derden had willen bewerkstelligen, noch kan de tuchtprocedure leiden tot een door de tuchtrechter vastgestelde schadevergoeding indien de klacht tegen de advocaat gegrond wordt verklaard. Verzoeker miskent met zijn stellingname het eigen karakter van het tuchtrecht en ziet voorbij aan de taakverdeling tussen de rechterlijke instanties; de gewone, civiele rechter is bevoegd om te oordelen over de vaststelling van subjectieve rechten of vorderingen tot schadevergoeding van verzoeker.

3.4 Verzoeker acht het voorts onjuist dat zijn pleitnota niet meer na de wraking overgelegd kon worden. Met deze stelling gaat verzoeker er echter aan voorbij dat de procedure als gevolg van de wraking direct wordt geschorst. De raad gaf dan ook geen blijk van partijdigheid door de pleitnota niet meer aan te nemen, maar paste de consequentie toe die de wet aan wraking verbindt. De wrakingskamer heeft overigens wel kennisgenomen van de pleitnota die door verzoeker is toegestuurd. Voorts stelt verzoeker dat de raad niet kennis kon nemen van alle stukken nu een ander procedurenummer is toegekend. Dat is echter niet het geval; de raad heeft kennis genomen van alle stukken, met inbegrip van de stukken die betrekking hebben op de onderliggende klacht. Het nieuwe zaaknummer dient slechts een administratief doel en levert evenmin een grond voor wraking op.

3.5 Wrakingsgrond sub c

 Deze grond is de kern van het betoog van verzoeker en verzoeker heeft deze grond uitgewerkt in meerdere subonderdelen en verzoeken. De stellingen hebben gemeen dat verzoeker daaraan het geschil met zijn werkgever ten grondslag legt, waarvoor hij rechtsbijstand kreeg van zijn advocaat, tegen wie thans de klacht gericht is. Verzoeker wijst op zijn door het Europese recht gewaarborgde subjectieve rechten, waaronder eigendomsrechten, recht op non-discriminatie, recht op lichamelijke integriteit en recht op vrije beroepskeuze. Naar de wrakingskamer begrijpt, acht verzoeker zich beperkt in zijn mogelijkheden die rechten in te roepen als gevolg van het geschil met zijn advocaat. Verzoeker heeft aanvankelijk in persoon tegen zijn ex-werkgever geprocedeerd en heeft in de fase van hoger beroep (verplicht) een advocaat ingeschakeld. Verzoeker wijst er op dat de verwezenlijking van zijn rechten in gedrang komt door onenigheid met zijn advocaat en doordat de deken slechts eenmaal een advocaat zou kunnen aanwijzen.

3.6 De wrakingskamer overweegt dat het niet aan de raad is om - in een procedure die gericht is tegen de voormalige advocaat van verzoeker - al dan niet direct uit Europees recht voortvloeiende subjectieve rechten van verzoeker, voortvloeiende uit het geschil met zijn ex-werkgever, te beschermen. Het is aan de civiele rechter om te oordelen over het geschil met de ex-werkgever. Als de civiele procedure voor verzoeker tot nu toe niet in gunstige zin verloopt, betekent dat nog niet dat de tuchtrechter in een procedure tegen de voormalige raadsman alsnog dezelfde rechtsbescherming kan bieden die verzoeker van de civiele procedure verwacht. De raad is de bevoegde instantie om te oordelen over klachten tegen advocaten, de civiele rechter is bevoegd om te oordelen over het geschil tussen verzoeker en zijn ex-werkgever. De wijze waarop de rechterlijke bevoegdheden zijn verdeeld levert geen schending van Europese (grond)rechten van verzoeker op en vormt ook geen aanleiding om partijdigheid of gebrek aan onafhankelijkheid van de raad aan te nemen.

3.7 In algemene zin merkt de wrakingskamer tenslotte nog op dat verzoeker geen concrete argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de voorzitter en de leden van de raad. Bij wraking komt het aan op de vraag of sprake is van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid, welke wordt verondersteld, schade zou kunnen lijden. Nu verzoeker geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht, zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.

3.8 Gelet op de vertraging die door het onderhavige wrakingsverzoek is opgetreden in de behandeling van de klacht en gelet op het gegeven dat het wrakingsverzoek op kennelijk ondeugdelijke gronden is gegrond, acht de wrakingskamer misbruik van het wrakingsinstrument aanwezig en ziet zij  reden om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

-          wijst het verzoek tot wraking af

-  bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

 

 

Aldus gewezen door mr.Th.S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, A.G. van Marwijk Kooy, M.W. Schüller, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr.  M.A. Hupkes als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2012.

griffier    voorzitter               

Deze beslissing is in afschrift op 28 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.