Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3267

Zaaknummer

12-040A

Inhoudsindicatie

Betreft klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt in een procedure en verzuimd klaagster hierover adequaat te informeren. Voorts heeft verweerster klaagster onvoldoende geïnformeerd over de (on)mogelijkheden van een toevoeging.  Klacht deels gegrond. Voorwaardelijke schorsing. Maatregel ex artikel 48b lid 1 Advocatenwet. Art. 48 lid 7 Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van 18 september 2012

in de zaak 12-040A     

naar aanleiding van de klacht van:

  mevrouw

  gemachtigde:

  de heer mr.

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 februari 2012 met kenmerk GJK/PK; 1011-853, door de raad ontvangen op 3 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 juli 2012 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad;

- de stukken genummerd 1 – 23 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van

 2 februari 2012 behorende inventarislijst;

- een faxbericht van 4 juli 2012 van verweerster met bijlagen;

- een faxbericht van 5 juli 2012 van verweerster met bijlagen.

 

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft klaagster van juni 2010 t/m februari 2011 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen tegen de voormalig echtgenoot van klaagster (de “man”). Bij brief van 15 juni 2010 heeft verweerster klaagster bevestigd dat zij als klaagsters advocaat zal optreden. Voorts heeft verweerster in diezelfde brief vastgelegd dat zij een uurtarief van € 200,-, te vermeerderen met BTW en kantoorkosten, in rekening zal brengen.

2.2 Klaagster heeft de Britse en de Australische nationaliteit, de man heeft de Nederlandse en de Australische nationaliteit. Klaagster en de man zijn in Australië gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. Zij woonden sinds enkele jaren in Nederland. Klaagster was voornemens om met de kinderen naar het Verenigd Koninkrijk te verhuizen.

2.3 Voordat klaagster zich tot verweerster heeft gewend, heeft zij zich in de echtscheidingsprocedure door een aantal andere (opvolgende) advocaten laten bijstaan. De voorgangster van verweerster heeft bij e-mailbericht van 8 juni 2010 aan klaagster toegelicht waarom zij niet langer voor klaagster wilde optreden. Voorts heeft deze advocaat in datzelfde e-mailbericht vermeld dat zij al veel uren had besteed aan de zaak van klaagster, zodat de opvolgend advocaat naar alle waarschijnlijkheid de toevoeging niet zou kunnen overnemen.

2.4 Klaagster heeft verweerster bij e-mailbericht van 16 juni 2010 geïnformeerd over haar slechte financiële positie en onder andere aan verweerster meegedeeld dat zij onderzoek deed naar de mogelijkheid een uitkering te verkrijgen. Bij e-mailbericht van 7 juli 2010 heeft klaagster verweerster opnieuw uitvoerig geïnformeerd over haar financiële positie; klaagster sluit dit bericht af met de volgende zin:

“I just wanted to alert you to my financial situation as I am now unable to pay any bills except food for the girls.”

2.5 Bij e-mailbericht van 12 juli 2010 heeft verweerster klaagster onder andere het volgende bericht:

“(…) Voorts hebben wij besproken dat het gezien je financiële situatie er naar uit ziet dat je voor de zaak uiteindelijk niet voor een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komt. Het kan zijn dat je wellicht nu wel in aanmerking komt maar achteraf deze weer wordt ingetrokken alsdan ben je mij met terugwerkende kracht alsnog de door mij gewerkte uren verschuldigd.

Los van het bovenstaande heb ik je aangegeven dat ik je überhaupt niet zal bijstaan op grond van een toevoeging en dat ik je voor mijn werkzaamheden mijn uurtarief in rekening (van € 200,- per uur ex btw en griffiegelden (zie eerder verstuurde bevestigingsbrief) zal brengen. Je hebt aangegeven mij als advocaat te willen hebben en hiermee akkoord te gaan.”

Bij e-mail van 21 juli 2010 heeft klaagster verweerster onder andere het volgende geantwoord op de hiervoor geciteerde e-mail van 12 juli 2010:

“(…) I accept your rates which we discussed before and their isn’t an opportunity for legal aid (…).”

2.6 Bij e-mailbericht van 13 september 2010 heeft klaagster verweerster laten weten dat zij geen alimentatie van de man wilde ontvangen en dat zij hem ook geen alimentatie wilde betalen.

2.7 De man is, hangende de echtscheidingsprocedure, op 18 januari 2011 persoonlijk failliet verklaard. Op dat moment liep een procedure bij de rechtbank Amsterdam tegen klaagster en de man met betrekking tot een vordering van de Rabobank op klaagster en de man. In die procedure moest op 2 februari 2011 van antwoord worden gediend.

2.8 Op 28 januari 2011 heeft verweerster een rolbericht bij de rechtbank Amsterdam ingediend met de volgende toelichting:

“gedaagden zijn op 18 januari 2011 (…) failliet verklaard. Ik ga er vanuit dat de procedure wordt geschorst en er derhalve geen conclusie van antwoord hoeft te worden ingediend. Ik ga er voorts vanuit indien de schorsing wordt opgeheven dat mij alsnog een termijn voor indiening van een CvA wordt gegund. Graag een bevestiging hiervan.”

2.9 Verweerster ging er vanuit dat het faillissement van de man ook gevolgen voor klaagster had. In een e-mailbericht van 28 januari 2011 van verweerster aan klaagster heeft zij ondermeer het volgende geschreven:

“(…) Ook is vanwege het faillissement de procedure inzake de Rabobank thans geschorst hetgeen betekent dat ik geen conclusie van Antwoord zal indienen.”

2.10 De advocaat van de Rabobank heeft in reactie op het hiervoor geciteerde rolbericht bij rolbericht van 1 februari 2011 ondermeer het volgende aan de rechtbank laten weten:

“(…) Het is juist dat het financiële doek voor [de man] is gevallen. Dat geldt evenwel niet voor de cliënte van [verweerster]. Jegens haar is de procedure dus niet geschorst.”

2.11 Klaagster is op (of omstreeks) 1 februari 2011 met de minderjarige kinderen naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd. De reden hiervoor was onder andere dat zij in Amsterdam geen (geschikte) woonruimte kon vinden en voorts dat zij in het Verenigd Koninkrijk een baan had gevonden.

2.12 Bij e-mailbericht van 4 februari 2011 heeft klaagster verweerster onder andere een scan toegestuurd van de overeenkomst met de curator waaruit blijkt dat er geen gemeenschap van goederen is.

2.13 Met betrekking tot de vervangende toestemming van de rechtbank om met de minderjarige kinderen naar het Verenigd Koninkrijk te verhuizen heeft verweerster klaagster op 4 februari 2011 het volgende geschreven:

“(…) Wat betreft je verhuizing naar Engeland; ik heb stukken ingediend waaruit blijkt dat je toestemming van de wederpartij hebt (overeenkomst) en waaruit blijkt dat hij ook akkoord is met het hoofdverblijf, (…).

Ik heb je destijds ook aangegeven om een procedure te starten voor vervangende toestemming om naar Engeland te vertrekken, maar toen heb je besloten om het niet te doen, omdat je zegde dat je liever de acties van de wederpartij wilde afwachten.”

2.14 Klaagster heeft een andere advocaat (“mr. K.”) ingeschakeld voor het opstellen en indienen van een verzoekschrift ex art. 1:253a BW tot het verlenen van toestemming voor de verhuizing van de twee minderjarige kinderen naar het Verenigd Koninkrijk. Dit verzoekschrift is op 6 februari 2011 door mr. K. bij de rechtbank ingediend en bij brief van 7 februari 2011 heeft mr. K. de rechtbank verzocht dit verzoekschrift te voegen met de behandeling van de echtscheidingsprocedure op 17 februari 2011. Bij proces-verbaal van 10 februari 2011 heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek tot vervangende toestemming niet ter terechtzitting van 17 februari 2011 kon worden behandeld, maar zou worden afgesplitst van de overige verzoeken. Verweerster heeft klaagster op 10 februari 2011 van deze beslissing van de rechtbank op de hoogte gebracht.

2.15 In een faxbericht van 15 februari 2011 van verweerster aan de rechtbank heeft verweerster met betrekking tot de procedure tegen de Rabobank ondermeer het volgende geschreven:

“Destijds is door mij in bovengenoemde zaak schorsing van de procedure verzocht aangezien ik in de veronderstelling verkeerde dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. […]

Nader onderzoek heeft echter uitgewezen dat op grond van het internationaal Privaatrecht partijen buiten gemeenschap van goederen blijken te zijn gehuwd en dat er achteraf gezien geen reden tot schorsing was daar de cliënte wel bevoegd is om in rechte op te treden.”

2.16 Op 15 februari 2011 heeft verweerster klaagster met betrekking tot de zitting op 17 februari 2011 in de echtscheidingsprocedure onder andere het volgende bericht:

“(…) Ook doe ik je de brief met stukken toekomen welke ik heden van de wederpartij heb ontvangen. Deze stukken zijn te laat ingebracht. Ik zal de rechtbank per brief dan ook aangeven dat wij bezwaar maken tegen de inbreng van deze stukken ter zitting. Ga je ermee akkoord?”

Bij e-mailbericht van diezelfde datum heeft klaagster verweerster laten weten dat er geen bijlagen bij het e-mailbericht waren gevoegd. Bij e-mailbericht van 16 februari 2011 heeft de secretaresse van verweerster de stukken (opnieuw) aan klaagster gestuurd.

2.17 De rechtbank heeft bij faxbericht van 16 februari 2011 het verzoek om alsnog van conclusie van antwoord te mogen dienen in de procedure tegen de Rabobank afgewezen. Verweerster heeft de rechtbank bij faxbericht van dezelfde datum nogmaals verzocht van antwoord te mogen dienen. Daarnaast heeft verweerster klaagster op 16 februari 2011 een exemplaar van de conclusie van antwoord in de procedure tegen de Rabobank toegestuurd. In ditzelfde e-mailbericht heeft verweerster klaagster bevestigd dat zij de volgende dag, de dag van de zitting in de echtscheidingsprocedure, om 9.30 uur zouden af  spreken.

2.18 De rechtbank heeft bij vonnis van 16 maart 2011 de vordering van de Rabobank toegewezen en klaagster veroordeeld in de kosten van het geding. Verweerster heeft het vonnis als bijlage bij een e-mailbericht van 18 maart 2011 aan klaagster toegestuurd. In het e-mailbericht heeft verweerster ondermeer het volgende aan klaagster geschreven:

“(…) Ondanks mijn inspanningen om je niet te laten veroordelen in de kosten inzake het proces en het beslag, aangezien, jij, anders dan de wederpartij altijd welwillend bent geweest om mee te werken aan een oplossing ter betaling van de schuld van de Rabobank, ben je toch veroordeeld in de kosten. De rechtbank is aan mijn verweer voorbijgegaan.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a. een beroepsfout heeft gemaakt door het niet tijdig indienen van een conclusie van antwoord in een procedure tegen de Rabobank;

b. klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van deze beroepsfout, maar deze juist heeft getracht te verdoezelen, en klaagster dus ook niet verder heeft voorgelicht over de gevolgen van deze fout;

c. klaagster verkeerd heeft voorgelicht over de (on)mogelijkheden van de reeds aan haar verleende toevoeging, op basis waarvan zij heeft ingestemd met rechtsbijstand in deze zaak op betalende basis, en tevens niet met haar heeft overlegd of zij in aanmerking zou komen voor een nieuwe toevoeging toen haar uitkeringsaanvraag bij het DWI daartoe aanleiding gaf;

d. subsidiair, indien achteraf zou blijken dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen, dat verweerster excessief heeft gedeclareerd;

e. onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld door, in strijd met de gemaakte afspraak dat onderlinge communicatie in de Engelse taal zou plaatsvinden, vrijwel alleen e-mails in de Nederlandse taal aan haar heeft verzonden;

f. klaagster niet, dan wel niet volledig, heeft geïnformeerd en geadviseerd. Ter onderbouwing daarvan heeft klaagster aangevoerd dat verweerster de stukken van de wederpartij niet voor de zitting van 17 februari 2011 aan haar heeft willen doorsturen waardoor zij deze pas tijdens de zitting kon inzien. Omdat deze stukken in het Nederlands waren kon zij er echter geen kennis van nemen en was zij niet op de hoogte van hetgeen er tijdens de zitting speelde. Ook heeft verweerster op 12 januari 2011 een ingewikkelde en belangrijke brief van de wederpartij in het Nederlands en zonder enige uitleg aan haar doorgestuurd en verzuimd hier spoedig op te reageren;

g. het verzoek tot alimentatie in het door haar opgestelde verweerschrift niet te hebben onderbouwd en te hebben nagelaten om (tijdig) een verzoek bij de rechtbank in te dienen voor haar verblijf met haar kinderen in het Verenigd Koninkrijk.

 

4 VERWEER

4.1 Voor wat betreft de procedure tegen de Rabobank heeft verweerster het standpunt ingenomen dat zij er vanuit ging dat klaagster en de man in gemeenschap van goederen waren gehuwd, waardoor verweerster onbevoegd zou zijn om buiten de curator om proceshandelingen te verrichten. Om die reden heeft zij de rechtbank aanhouding verzocht voor het nemen van de conclusie van antwoord.

4.2 Voor wat betreft het niet op de hoogte brengen van de beroepsfout heeft verweerster naar voren gebracht dat zij klaagster volledig heeft geïnformeerd over de procedure tegen de Rabobank alsmede van de stappen die verweerster in die procedure had genomen. Verweerster stelt dat zij daarover voortdurend met klaagster heeft gecommuniceerd.

4.3 Ten aanzien van de mogelijkheden om een toevoeging te verkrijgen  heeft verweerster het volgende naar voren gebracht. Verweerster heeft gesteld dat zij klaagster tijdens het intakegesprek heeft geïnformeerd over de “ins & outs” van het verkrijgen van een toevoeging. Voorts heeft verweerster naar voren gebracht dat zij klaagster herhaaldelijk heeft duidelijk gemaakt dat verweerster klaagster alleen op betalende basis zou bijstaan. Volgens verweerster heeft klaagster aangegeven dat zij haar kon betalen aangezien zij voldoende geld zou genereren uit werkzaamheden die zij voornemens was in het Verenigd Koninkrijk te gaan verrichten. Indien klaagster geld had moeten lenen om verweerster te kunnen betalen, zou klaagster dat met de inkomsten uit die nieuwe baan eenvoudig kunnen terugbetalen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad zal hierna de verschillende klachtonderdelen afzonderlijk bespreken.

Klachtonderdeel a

5.2 Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerster een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig een conclusie van antwoord in te dienen in de procedure tegen de Rabobank. Deze conclusie werd niet (tijdig) ingediend omdat verweerster meende dat met het uitroepen van het faillissement van de man de gehele gemeenschap in failliete staat verkeerde en de procedure mitsdien, ook ten aanzien van klaagster, was geschorst. Verweerster heeft hierbij miskend dat de huwelijksgoederengemeenschap van klaagster en de man door Australisch recht werd beheerst en dat geen sprake was van een gemeenschap van goederen.

5.3 Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling van deze klacht toegegeven dat zij te laat heeft vastgesteld dat geen sprake was van een gemeenschap van goederen. Voorts heeft zij erkend dat het op dat moment reeds te laat was om alsnog van antwoord te dienen in de procedure tegen de Rabobank.

5.4 Los van deze erkenning van verweerster dat zij van een onjuiste (juridische) aanname is uitgegaan, is de raad van oordeel dat het op de weg van verweerster had gelegen tijdig zekerheid te verkrijgen over de staat van de huwelijksgoederengemeenschap van klaagster en de man, dan wel in ieder geval de termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord op juiste wijze te verlengen. Nu verweerster zulks heeft nagelaten, is de termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord ongebruikt verstreken en heeft zij dus een beroepsfout gemaakt. Dit betekent dat verweerster aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5 Klachtonderdeel a is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b

5.6 Op 16 februari 2011 heeft de rechtbank verweerster laten weten dat zij niet in de gelegenheid zou worden gesteld alsnog van antwoord te dienen. Over deze beslissing heeft verweerster klaagster niet geïnformeerd. Integendeel, verweerster heeft klaagster op 16 februari 2011 een exemplaar van de conclusie van antwoord toegezonden met de mededeling dat deze conclusie naar de rechtbank was gestuurd. Uit het dossier blijkt niet dat verweerster klaagster op enig moment heeft geïnformeerd dat de conclusie van antwoord niet tijdig was ingediend en de rechtbank het daarin opgenomen verweer niet zou betrekken bij de beoordeling van het geschil.

5.7 Bij e-mailbericht van 18 maart 2011 heeft verweerster klaagster het vonnis van de rechtbank toegestuurd. In dit e-mailbericht heeft verweerster niet met zoveel woorden aan klaagster duidelijk gemaakt dat als gevolg van een beroepsfout niet tijdig van antwoord was gediend in de procedure, zulks in weerwil van de verplichting van een advocaat om een cliënt te informeren dat zij is tekort geschoten in de behartiging van de belangen van haar cliënt en wat de gevolgen daarvan zijn. De Raad acht het tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar dat verweerster op dit punt geen absolute duidelijkheid heeft verschaft aan klaagster over dat zij een beroepsfout had gemaakt.

5.8 De raad gaat voorbij aan het verweer van verweerster dat zij klaagster volledig op de hoogte heeft gehouden van de procedure tegen de Rabobank en de stappen die daarin werden genomen. De raad is van oordeel dat verweerster klaagster onjuist heeft geïnformeerd, door bijvoorbeeld op 16 februari 2011 te berichten dat de conclusie van antwoord naar de rechtbank was gestuurd, terwijl verweerster op dat moment wist dat de rechtbank die conclusie niet zou accepteren. Voorts is de raad van oordeel dat verweerster klaagster in duidelijke bewoordingen had moeten uitleggen wat er mis was gegaan en wat daarvan de consequenties waren. Verweerster is hierover onvoldoende duidelijk geweest. Verweerster is hierover niet alleen onvoldoende duidelijk geweest maar heeft in haar e-mailbericht van 18 maart 2011 (zie hiervoor onder 2.18) aan klaagster een onjuiste voorstelling van zaken gegeven: ze heeft immers geen verweer gevoerd.

5.9 Klachtonderdeel b is gelet op het vorenstaande gegrond.

Klachtonderdeel c

5.10 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline heeft een advocaat de verplichting een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.

5.11 Verweerster heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat zij geen toevoegingen doet en dat zij klaagster hierover heeft geïnformeerd. De raad is van oordeel dat dit, gelet op de hiervoor geformuleerde maatstaf, niet afdoende is, zeker niet in een situatie waarin verweerster herhaaldelijk werd geïnformeerd door klaagster over haar zeer benarde financiële situatie.

5.12 Bovendien is de raad van oordeel dat verweerster niet heeft kunnen aantonen dat zij klaagster op de hoogte heeft gebracht van alle “ins & outs” met betrekking tot toevoegingen. De raad heeft hierbij grote waarde toegekend aan de e-mail van klaagster van 21 juli 2010 waarin zij tot uitdrukking heeft gebracht dat zij op de hoogte is van het feit dat geen ruimte bestaat voor gefinancierde rechtsbijstand. De raad is van oordeel dat hieruit volgt dat verweerster klaagster in een verkeerde veronderstelling heeft gelaten. Immers, niet ondenkbaar is dat uitbreiding van uren onder de reeds verleende toevoeging zou worden toegekend door de Raad voor Rechtsbijstand dan wel dat een nieuwe toevoeging kon worden verkregen voor andere geschillen.

5.13 Klachtonderdeel c is dan ook eveneens gegrond.

Klachtonderdeel d

5.14 Klachtonderdeel d is door klaagster als een subsidiaire klacht ten opzichte van klachtonderdeel c geformuleerd zodat dit klachtonderdeel reeds om die reden geen bespreking behoeft. Desalniettemin overweegt de raad het volgende over het gestelde excessief declareren door verweerster.

5.15 Uit het dossier blijkt dat verweerster een aanzienlijk bedrag heeft gedeclareerd, maar dit enkele gegeven is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van excessief declareren. Op een enkele post is wellicht kritiek mogelijk, maar de raad van is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van excessief declareren.

5.16 Klachtonderdeel d is ongegrond.

Klachtonderdeel e

5.17 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de raad dat feitelijk niet is komen vast te staan dat klaagster en verweerster de afspraak hadden gemaakt dat communicatie in de Engelse taal zou plaats vinden. Het is de raad bovendien niet gebleken dat klaagster de inhoud van de berichten van verweerster niet begreep, dan wel dat klaagster heeft geklaagd over het feit dat zij berichten in de Nederlandse taal ontving.

5.18 Klachtonderdeel e is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel f

5.19 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de stukken die verweerster kort voor de zitting van 17 februari 2011 van de advocaat van de man heeft ontvangen, overweegt de raad als volgt. Uit het dossier blijkt dat de secretaresse van verweerster bij e-mail van 16 februari 2011 de betreffende stukken heeft toegestuurd.

5.20 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de brief van 12 januari 2011 overweegt de raad als volgt. Dat verweerster een brief in de Nederlandse taal aan klaagster heeft doorgestuurd, acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hierbij speelt hetgeen bij klachtonderdeel e is overwogen een rol, terwijl niet is gebleken dat klaagster de inhoud van die brief niet heeft begrepen. De betreffende brief had betrekking op de voorgenomen verhuizing van klaagster naar het Verenigd Koninkrijk. De raad is van mening dat verweerster op dat punt inhoudelijk geen verwijt treft. Uit de hiervoor geciteerde e-mail van 4 februari 2011 van verweerster aan klaagster blijkt dat verweerster dit aspect naar voren heeft gebracht maar dat klaagster geen juridische actie wilde ondernemen om vervangende toestemming te verkrijgen. Vervolgens heeft klaagster vanaf 6 februari 2011 mr. K. ingeschakeld voor dit onderdeel van de echtscheidingsprocedure, zodat voor verweerster geen rol meer was weggelegd.

5.21 Klachtonderdeel f is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel g

5.22 Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het onvoldoende onderbouwen van het verzoek tot alimentatie overweegt de raad als volgt. Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 13 september 2010 laten weten dat zij geen alimentatie van de man wenste te ontvangen, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.23 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het indienen van het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar het Verenigd Koninkrijk overweegt de raad als volgt. Uit het e-mailbericht van 4 februari 2011 van verweerster aan klaagster blijkt dat verweerster klaagster heeft geadviseerd om de rechtbank vervangende toestemming te vragen maar dat klaagster deze route niet wilde volgen. Klaagster heeft dit relaas van verweerster niet weersproken.

5.24 Vervolgens heeft klaagster een andere advocaat ingeschakeld voor het verkrijgen van vervangende toestemming, welke advocaat op 6 februari 2011 een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Vanaf dat moment was voor verweerster ten aanzien van dit verzoek geen rol meer weggelegd.

5.25 Klachtonderdeel g is dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Met betrekking tot de op te leggen maatregel acht de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden passend en geboden. Verweerster heeft ter zitting geen blijk gegeven van enig inzicht in de onjuistheid van haar handelen.

6.2 De raad acht het voorts passend en geboden een bijzondere voorwaarde te verbinden aan deze schorsing. De raad van discipline heeft de mogelijkheid om op grond van art. 48b lid 1 Advocatenwet daarbij als bijzondere voorwaarde te stellen dat verweerster de door haar gedraging veroorzaakte schade binnen een daarbij te stellen termijn zal vergoeden. De raad acht gronden aanwezig om een dergelijke bijzondere voorwaarde te stellen, aangezien verweerster tuchtrechtelijk ernstig is tekortgeschoten in haar verplichtingen om klaagster juist en volledig te informeren over de mogelijkheden van het verkrijgen van een uitbreiding van de reeds afgegeven toevoeging dan wel het aanvragen van een nieuwe toevoeging. De schade die daarbij door verweerster is veroorzaakt zijn de declaraties die klaagster aan verweerster heeft voldaan. De bijzondere voorwaarde houdt dan ook in dat verweerster het totaalbedrag van de aan klaagster verzonden en door en/of namens klaagster voldane declaraties dient terug te betalen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen d, e, f en g ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal gelasten op grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerster binnen vier weken na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing het totaalbedrag van de aan klaagster verzonden en door en/of namens klaagster voldane declaraties dient terug te betalen;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt een proeftijd vast op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde zal gaan;

- spreekt ingevolge artikel 48 lid 7 van de advocatenwet uit dat verweerster jegens klaagster niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. G. Kaaij, mr. J.M. van de Laar, mr. B. Roodveldt en mr. J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2012.

voorzitter          griffier

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan van de ongegronde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en van de gegrond verklaarde klachtonderdelen:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl