Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2719

Zaaknummer

11-260Alk

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht over het niet duidelijk scheiden in de publiciteit van de hoedanigheid van deken en die van advocaat. De raad is van oordeel dat wanneer de deken in een andere hoedanigheid optreedt dan die van deken hij grote zorgvuldigheid dient te betrachten bij het kenbaar maken van de hoedanigheid waarin hij optreedt. De raad is er niet van overtuigd dat deze zorgvuldigheid in het onderhavige geval door verweerder toereikend in acht is genomen, maar is van oordeel  dat niet is gebleken dat verweerder door de gedane uitlatingen in het bewuste artikel misbruik heeft gemaakt van zijn positie als deken en/of als advocaat. Geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Klager is bij gebrek aan eigen belang niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht over de wijze waarop verweerder zich heeft uitgelaten over de door klager ingeschakelde advocaat.

Uitspraak

BESLISSING van 15 mei 2012

in de zaak 11-260 ALK

naar aanleiding van de klacht van:

Dhr.

klager

tegen:

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 augustus 2011, bij de raad binnengekomen op 29 augustus 2011,

            heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar de

            klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2   De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2012. Klager is niet verschenen en verweerder is ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3   De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken, de stukken

genummerd 1 tot en met 14, alsmede een tweetal faxbrieven van 12 maart 2012 van mr. Dasburg van het door klager ingeschakelde advocatenkantoor Meijjer Advocatuur B.V., waarin zij namens klager heeft verzocht om een aanhouding van de mondelinge behandeling, alsmede mededeling doet dat zij en klager niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn.

1.4 De raad heeft niet in het verzoek om aanhouding bewilligd.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft zich in een interview met een journalist van het weekblad A. uitgelaten over de alimentatiekwestie tussen klager en zijn ex-echtgenote. Verweerder is hierover als volgt geciteerd: “er is hier sprake van een “gigantisch misverstand aan de kant van de advocaat van klager. Bij de zitting van het gerechtshof is dit nog eens expliciet uitgelegd, omdat daarover duidelijk misverstanden bestonden”.

2.3 In het artikel van het weekblad staat tevens vermeld dat verweerder van mening is dat de kwaliteit van de Nederlandse Advocatuur voor verbetering vatbaar is en dat het aanzien van en het  vertrouwen in de rechterlijke macht is afgenomen. Aan deze uitspraak van verweerder is toegevoegd dat hij met deze uitspraak nadrukkelijk niet doelde op de advocaat van klager.

2.4 Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in geschillen met klager. In de alimentatiekwestie zijn de belangen van de ex-echtgenote van klager niet door verweerder behartigd.

2.5 Bij verwijzingsbeschikking van 14 december 2010 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam is de klacht ter behandeling doorverwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar.

3. DE KLACHT

3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

 

a.  in het interview in het weekblad A. zijn hoedanigheid van deken uitspraken

            heeft gedaan over de alimentatiekwestie tussen klager en zijn ex-echtgenote,

            waarbij hij in zijn hoedanigheid van advocaat mogelijk betrokken is en

            waarvan hij in ieder geval inhoudelijk op de hoogte is.

 Door de gedane uitlatingen in het bewuste artikel heeft verweerder misbruik maken van zijn positie als deken, door bij te dragen aan een negatieve beeldvorming in de media rond de persoon van klager;

 b. zich in zijn hoedanigheid van deken publiekelijk negatief en neerbuigend heeft

            uitgelaten over een advocaat die nota bene onder verweerders toezicht valt.

3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten, heeft verweerder volgens klager de norm

 neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

4. BEOORDELING

4.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van

 Advocaten in het arrondissement Amsterdam. Het in de artikelen 46 en volgende

 van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en

 nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening

 te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere

 hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem onder na te melden omstandigheden het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich immers bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

 ad klachtonderdeel a

4.2 De raad is van oordeel dat wanneer de deken in een andere hoedanigheid optreedt dan die van deken hij grote zorgvuldigheid dient te betrachten bij het kenbaar maken van de hoedanigheid waarin hij optreedt.

 Ter zitting heeft de deken de raad meegedeeld deze zienswijze ook te delen. De raad is er niet van overtuigd dat deze zorgvuldigheid in het onderhavige geval toereikend in acht is genomen, maar is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder door de gedane uitlatingen in het bewuste artikel misbruik heeft gemaakt van zijn positie als deken en/of daarmee heeft bijgedragen aan een negatieve beeldvorming in de media rond de persoon van klager. Geoordeeld wordt dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 ad klachtonderdeel b

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de raad voorop dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Klachtonderdeel b heeft geen betrekking op de wijze waarop verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken publiekelijk zou hebben uitgelaten over klager, maar over een door klager ingeschakelde advocaat. De raad is van oordeel dat klager geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel en zal daarom klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

- klachtonderdeel a ongegrond;

- klachtonderdeel b niet ontvankelijk;

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A. de Groot, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2012.

Voorzitter                                                                                                                   griffier

De beslissing is in afschrift op 15 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl