Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2332

Zaaknummer

11-115U

Inhoudsindicatie

 Klacht door raadsheren van het hof ten aanzien van het optreden van een advocaat in een strafzaak. Verweerder zou ten onrechte en in weerwil van verzoeken van het hof, doch op verzoek van zijn cliënt, verstek hebben laten gaan op zittingen in de strafzaak. Tevens zou verweerder in correspondentie onjuiste citaten van de voorzitter hebben opgenomen en overigens onjuiste informatie hebben opgenomen. Klacht niet-ontvankelijk voor zover deze het belang van verweerders cliënt betreft maar ontvankelijk en gegrond voor zover deze de belangen van het hof zelf betreft, nu verweerders handelen in strijd is met de door het hof gehandhaafde goede procesorde. Overige klachtonderdelen ongegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 Beslissing van 11 januari 2012

in de zaak 11-115U

naar aanleiding van de klacht van:

De heer mr.

mevrouw mr.

en mevrouw mr.

klagers

tegen:

De heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 12 april 2011 met kenmerk RvT 0910-8713, door de  raad ontvangen op 14 april 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten  in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 oktober 2011 in  aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces- verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de klacht van 18 februari 2010 met bijlagen; en

- de reactie van verweerder van 25 mei 2010 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klagers zijn raadsheer bij het Gerechtshof 's-Gravenhage, welk hof een strafzaak tegen de heer X heeft behandeld. Klager sub 2 heeft vanaf het begin onderdeel uitgemaakt van het behandelend college en vanaf 11 december 2009 hebben klagers gezamenlijk het college gevormd. Vanaf  9 februari 2010 is de zaak ten gevolge van de toewijzing van een door klagers ingediend verschoningsverzoek door een ander college behandeld.

2.2 Verweerder stond de heer X in de strafzaak bij als opvolgend toegevoegd advocaat. Er heeft in het kader van de behandeling van die zaak een groot aantal zittingen plaatsgevonden. Op een zitting die plaatsvond op 12 mei 2009 was verweerder niet aanwezig geweest. Naar aanleiding daarvan is correspondentie op gang gekomen tussen het hof en verweerder ten aanzien van de vraag of verweerder nog als raadsman voor de heer X optrad.

2.3 Bij brief van 14 mei 2009 (blz. 56 klachtdossier) heeft het hof aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

"Graag verneem ik zo spoedig mogelijk schriftelijk van u of u nog de raadsman van de verdachte bent en zo nee, per wanneer de rechtsbijstand is geëindigd en wie uw opvolger is."

2.4 Bij faxbrief van 19 mei 2009 (blz. 58 klachtdossier) heeft verweerder onder meer het volgende geantwoord:

"Uit uw brief maak ik op dat de heer [X] ter zitting desgevraagd niet heeft willen mededelen of ik "in deze zaak (nog) zijn raadsman" ben of niet. Deze reactie van de heer [X] is voor mij aanleiding om de heer [X] te bezoeken zodra mijn agenda dit toelaat. Vervolgens zal ik u nader kunnen berichten."

en

"Voor de goede orde: op dit moment verricht ik geen werkzaamheden voor de heer [X] in de strafzaak [...]. Cliënt heeft mij uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ontheven en aangegeven zelf de verdediging te willen voeren en aldus niet vertegenwoordigd te willen worden door enig raadsman."

2.5 Vervolgens heeft het hof in een faxbrief van 1 juli 2009 (blz. 60 klachtdossier) onder meer aan verweerder geschreven:

"Gelet op het feit dat het hof tot op heden van u geen nader bericht heeft ontvangen, gaat het hof ervan uit dat u inderdaad niet langer als raadsman voor de heer [X] optreedt. Daarom verzoek ik u om uw toevoeging zo spoedig mogelijk terug te sturen, opdat het hof een andere raadsman kan laten toevoegen aan de heer [X]."

2.6 Op 26 november 2009 (blz. 61 klachtdossier) heeft het hof per faxbrief onder meer aan verweerder geschreven:

"Bij brieven van 14 mei 2009 en 1 juli 2009 heeft het Gerechtshof u verzocht kenbaar te maken of u thans nog optreedt als raadsman van de heer X. Tot op heden is een ondubbelzinnig antwoord hierop uitgebleven.

Het Nederlandse rechtssysteem laat niet de situatie toe dat een toegevoegd raadsman niet meer optreedt voor de cliënt waaraan hij is toegevoegd, maar evenmin zijn toevoeging terugstuurt. Er dient gekozen te worden: of u bent zijn volwaardige raadsman en zal als zodanig optreden ter terechtzitting van 11 december 2009 of u treedt niet langer voor uw cliënt op, in welk geval u de toevoeging dient te retourneren zodat een nieuwe raadsman kan worden toegevoegd."

2.7 Op 29 november 2009 (blz. 62 klachtdossier) heeft verweerder per faxbrief onder meer geantwoord:

"Voor de goede orde deel ik u mede dat ik de verdediging niet heb neergelegd."

en:

"Cliënt heeft ervoor gekozen om gebruik te maken van mijn bijstand wanneer hij dat wil. Ik ben daartoe bereid. Cliënt is echter niet verplicht tot rechtsbijstand. Hij mag van het mindere gebruikmaken als hij tot het meerdere gerechtigd is. Hij mag gebruik maken van mijn diensten wanneer hij dat wil. Hij mag mij ook vragen om afwezig te zijn ter zitting.

Cliënt heeft ervoor gekozen om 11 december aanstaande zonder raadsman zelf aanwezig te zijn om al zijn verdedigingsrechten zelf te kunnen uitoefenen. Ik respecteer zijn keuze(s). Hetgeen cliënt en ik daaromtrent hebben besproken valt onder mijn geheimhoudingsplicht."

2.8 Daarop heeft het hof per faxbrief van 30 november 2009 (blz. 64 klachtdossier) onder meer geantwoord:

"In reactie op uw aangekondigde voornemen om 11 december aanstaande ingevolge een met uw cliënt gemaakte afspraak niet ter zitting aanwezig te zijn, deel ik u mede dat het hof dit een ongewenste situatie acht gelet op het feit dat u nog immer toegevoegd raadsman in deze zaak bent. Het hof dringt er om die reden met klem bij u op aan om die dag wel aanwezig te zijn teneinde tenminste op te kunnen treden als bewaker van de (proces)belangen van de heer [X]."

2.9 Op de zitting van 11 december 2009 is verweerder niet verschenen. Ter zitting heeft de voorzitter telefonisch contact opgenomen met verweerder. Het proces-verbaal van de zitting (blz. 15 klachtdossier) bevat onder meer de volgende passage:

"De voorzitter heeft de raadsman ten slotte meegedeeld dat het hof van oordeel is dat een advocaat die nog immer betaald wordt als toegevoegd raadsman op een zittingsdag ook te alle tijde aanwezig dient te kunnen zijn. De raadsman heeft daarop verzocht om telefonisch contact te mogen hebben met verdachte en heeft daartoe zijn mobiele telefoonnummer ter beschikking gesteld.

De voorzitter deelt mede dat de verdachte onverwijld in de gelegenheid wordt gesteld om telefonisch contact met zijn advocaat te hebben en overleg met hem te voeren.

Het hof onderbreekt hierop het onderzoek."

2.10 Vervolgens heeft op 29 januari 2010 opnieuw een zitting plaatsgevonden. Aanvankelijk was de heer X niet aanwezig, maar tegen hem is de medebrenging ter terechtzitting gelast. Verweerder was ook niet aanwezig. De voorzitter heeft met hem contact gezocht. In het proces-verbaal (blz. 37 klachtdossier)  is onder meer het volgende opgenomen:

"De voorzitter deelt mede dat hij tijdens de onderbreking van het onderzoek rond 10.15 uur telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van de raadsman teneinde opheldering te verkrijgen omtrent zijn afwezigheid zonder nader bericht. De voorzitter heeft aan de secretaresse van de raadsman medegedeeld dat op dat tijdstip de zaak diende tegen de cliënt van de raadsman, [de heer X], en dat de raadsman als toegevoegd en opgeroepen raadsman van een gedetineerde bij deze zitting aanwezig werd geacht. De voorzitter kreeg, ondanks herhaaldelijk aandringen, de raadsman zelf niet aan de telefoon."

en:

"De voorzitter heeft medegedeeld dat er aantekening van zou worden gemaakt dat de raadsman om 10.15 uur in Utrecht was en zelfs in bespreking was, terwijl er op dat moment bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage een zaak diende tegen zijn gedetineerde cliënt van wie hij de toegevoegde raadsman is."

en:

"De voorzitter heeft de raadsman vervolgens nog op zijn mobiele telefoonnummer gebeld, dat hem door de secretaresse verstrekt was, maar kreeg daarop geen gehoor. Hij heeft op de voicemail de mededeling ingesproken dat de verdachte werd aangevoerd en het hof de zaak alsnog zou gaan behandelen en ten slotte dat de raadsman alsnog werd verwacht."

2.11 Nadat de heer X ter zitting is aangevoerd heeft hij zich lichamelijk agressief gedragen tegenover de voorzitter. In het proces-verbaal staat daarover onder meer opgenomen:

"De verdachte loopt langs de jongste raadsheer naar de plaats van de voorzitter. Vervolgens springt hij naar het hof aanneemt met gebruikmaking van het opstapje onverhoeds over de tafel op het podium waarachter het hof zit en grijpt de voorzitter bij de keel. Hij heeft beide handen samengedrukt om de nek van de voorzitter."

2.12 Vervolgens wordt de zitting voor korte tijd onderbroken. Het proces-verbaal bevat onder meer de volgende passage rondom het handelen van de heer X na de hervatting:

"Een medewerker van [het Bureau Orde en Bewaking] deelt mede dat de verdachte niet zonder zijn raadsman wil verschijnen.

De voorzitter deelt mede dat de verdachte toch voor het hof moet verschijnen."

2.13 Ten slotte bevat het proces-verbaal de volgende passage ten aanzien van de afwezigheid van verweerder ten tijde van hervatting van de zitting 's middags:

"De voorzitter stelt vast dat de raadsman van de verdachte nog altijd zonder enig bericht niet is verschenen ondanks het feit dat hij voor deze zitting correct was opgeroepen en ondanks ook het feit dat hij die ochtend omstreeks 1015 uur door de voorzitter telefonisch was gevraagd om alsnog ter terechtzitting te verschijnen om zijn cliënt bij te staan."

2.14 Naar aanleiding van de zitting heeft verweerder bij faxbrief van 1 februari 2010, waarin hij de gang van zaken ter zitting schetst, onder meer de volgende geschreven:

"In het vervolg heeft de voorzitter, direct voorafgaand aan het incident, letterlijk tegen cliënt gezegd: "Ik heb uw advocaat gesproken, hij is onderweg en kan elk ogenblik hier zijn." waarna vervolgens door de voorzitter is medegedeeld dat de zitting zou worden voortgezet en dat zou worden verder gegaan met het horen."

2.15 Op 4 februari 2010 heeft verweerder namens zijn cliënt een wrakingsverzoek (blz. 69 klachtdossier) ingediend, waarin onder de grondslag onder meer is opgenomen:

"Uit de omstandigheden dat het hof verzoeker geen gelegenheid heeft gegeven zijn nadere onderzoekswensen te onderbouwen, dat het hof heeft begrepen dat verzoeker afstand heeft gedaan van de aanwezige getuigen alsmede dat het hof heeft vastgesteld dat aan alle onderzoekswensen is voldaan, leveren een zwaarwegende aanwijzing op dat het gehele hof een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert. Dit klemt des te meer nu verzoeker niet werd bijgestaan door zijn raadsman, hij niet de verdediging kon voeren die hij met zijn raadsman had afgesproken en dat verzoeker, na diens vertrek uit de zittingszaal, niet meer werd toegelaten als procespartij."

2.16 Bij brief met bijlagen van 18 februari 2010 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de procesbelangen van de cliënt waarvoor hij als toegevoegd raadsman optrad en de belangen van het hof veronachtzaamd heeft door herhaaldelijk afwezig te zijn op zittingen in het kader van de voor die cliënt behandelde strafzaak;

b) in correspondentie naar aanleiding van een zitting waarbij hij niet aanwezig was, de zin: "Ik heb uw advocaat gesproken, hij is onderweg en kan ieder ogenblik hier zijn.", heeft vermeld als ware deze door de voorzitter van het college tijdens zitting uitgesproken, terwijl deze door de voorzitter nooit is uitgesproken;

c) aan een wrakingsverzoek jegens klagers waaraan ten grondslag was gelegd dat bij klagers vooringenomenheid jegens zijn cliënt bestond, heeft opgenomen dat zulks des te meer zou klemmen nu die cliënt ter zitting niet werd bijgestaan door zijn raadsman, terwijl dat laatste volgens klagers niet aan klagers maar aan verweerder te verwijten viel.

4 BEOORDELING

4.1 De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden behandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Het onderdeel betreft het verwijt dat verweerder de belangen van enerzijds zijn cliënt en anderzijds het hof heeft veronachtzaamd.

4.3 Om in een klacht ontvankelijk te zijn geldt dat een klager een zelfstandig belang dient te hebben bij de klacht. Voor zover het onderdeel de belangen-behartiging van verweerder aan zijn cliënt betreft, hebben klagers daarbij echter geen zelfstandig belang, zodat zij voor wat betreft dat onderdeel niet ontvankelijk zijn. Voor zover het onderdeel zich richt tegen verweerders optreden jegens het hof hebben klagers als raadsheren van het behandelend college wél een zelfstandig belang, zodat zij voor dat gedeelte wel ontvankelijk zijn.

4.4 Klagers en verweerder hebben meerdere malen gecorrespondeerd over de vraag of verweerder al dan niet aanwezig zou zijn, dan wel aanwezig diende te zijn, op de zittingen die in de strafzaak van de heer X plaatsvonden. Uit de onder de feiten opgesomde correspondentie komt naar voren dat bij het hof eerst onduidelijkheid bestond over de vraag of verweerder de heer X nog als advocaat bijstond. Vervolgens heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij in overleg met zijn cliënt bijstand aan hem verleende maar dat de heer X verweerder nu en dan ook onthief van zijn taak. Op de momenten dat verweerder van zijn taak was ontheven wenste de heer X niet dat verweerder aanwezig was ter zitting. Het hof heeft op zijn beurt aan verweerder laten weten dat een onwenselijke situatie te achten omdat het, kort gezegd, een ordentelijk procesverloop in de weg zou staan. Verweerder is derhalve uitdrukkelijk verzocht om wel ter zitting te verschijnen.

4.5 Desondanks is verweerder op daaropvolgende zittingen niet verschenen omdat hij dat met zijn cliënt zou hebben afgesproken. Echter, uit het feit dat verweerders cliënt gedurende de zitting van 29 januari 2010 kenbaar maakte alsnog behoefte te hebben aan de bijstand van zijn advocaat, terwijl verweerder aldaar niet aanwezig was en ook niet telefonisch bereikbaar was gebleken, blijkt dat de afspraken tussen verweerder en zijn cliënt dat verweerder niet op de zitting aanwezig zou zijn kennelijk niet voldoende waren afgedicht. Verweerder had zich daarom in elk geval op afroep beschikbaar moeten houden om zijn cliënt bijstand te (kunnen) bieden. Hij had zijn handelswijze daarop moeten aanpassen en had in elk geval zijn telefonische bereikbaarheid moeten verzekeren, of had in het gerechtshof maar buiten de zittingszaal aanwezig moeten zijn om zijn cliënt desgewenst te kunnen bijstaan.

4.6 Door ondanks de uitdrukkelijke verzoeken van het hof niet ter zitting aanwezig te zijn, noch bereikbaar of in de buurt te zijn, heeft verweerder de goede procesorde verstoord en is hij jegens klagers tekort geschoten.

4.7 Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.8 Klagers verwijten verweerder dat hij ten onrechte in zijn brief van 1 februari 2010 heeft opgenomen dat de voorzitter zou hebben opgemerkt: "Ik heb uw advocaat gesproken, hij is onderweg en kan elk ogenblik hier zijn.". Klagers betwisten dat de voorzitter deze woorden in de mond heeft genomen.

4.9 De brief betreft de gang van zaken op de zitting van 29 januari 2010. Verweerder was aldaar zelf niet aanwezig. In zijn brief verklaart verweerder dan ook niet uit eigen waarneming, maar op basis van informatie die hem door zijn cliënt is toevertrouwd. De gewraakte passage is een citaat van zijn cliënt, die op zijn beurt de voorzitter citeert. In beginsel mocht verweerder op de juistheid daarvan vertrouwen en er is geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder zelfstandig kennis droeg van de onjuistheid daarvan. Het opnemen daarvan de bewuste passage in de brief is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, zelfs als de geschetste gang van zaken feitelijk onjuist is.

4.10 Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.11 Klagers verwijten verweerder het gebruik van de passage:

"Dit klemt des te meer nu verzoeker niet werd bijgestaan door zijn raadsman, hij niet de verdediging kon voeren die hij met zijn raadsman had afgesproken en dat verzoeker, na diens vertrek uit de zittingszaal, niet meer werd toegelaten als procespartij."

in het voor zijn cliënt opgestelde wrakingsverzoek ten aanzien van klagers, aangezien het feit dat de heer X niet werd bijgestaan door een advocaat hen niet kan worden verweten.

4.12 Die feitelijke constatering dat de raadsman fysiek niet aanwezig was en dat de heer X op de bewuste zitting dus niet door zijn advocaat werd bijgestaan is echter niet onjuist. Dat daarvan in het wrakingsverzoek melding gemaakt wordt is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.13 Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Gelet op de gedeeltelijke gegrondbevinding van klachtonderdeel a acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a) voor zover de klacht verweerders belangenbehartiging voor zijn cliënt betreft;

- verklaart klachtonderdeel a) voor het overige gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, M.W. Schüller, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline voor wat betreft de niet-ontvankelijke en ongegrond verklaarde klachtonderdelen door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor wat betreft de gegronde klachtonderdelen door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl