Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2573

Zaaknummer

12-053A

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 26 maart 2012

in de zaak  12-053A   

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster,

tegen:

De heer Mr.

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

 De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 23 februari 2012, met kenmerk 1112-0057, door de raad ontvangen op 24 februari 2012 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op voornoemde stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2010 - naar haar oordeel ten onrechte - veroordeeld tot betaling van € 68.000 of € 90.000 (daarover verschillen verweerder en klaagster van mening) aan haar voormalige partner, de heer A. In de rechtbankprocedure is zij bijgestaan door advocaat Mr. S, die daarbij volgens klaagster fouten heeft gemaakt. Nadat klaagster de behandeling van de zaak had overgedragen aan Mr. K, een kantoorgenoot van Mr. S, heeft Mr. K op 12 november 2010 hoger beroep op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen het vonnis.

2.2 In maart of juni (daarover verschillen verweerder en klaagster van mening) 2011 heeft klaagster zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder. Er waren op dat moment nog geen grieven geformuleerd.

2.3 Vervolgens hebben verweerder, klaagster en haar boekhoudster bij klaagster thuis documenten van klaagster doorgenomen met het doel stukken te selecteren ter onderbouwing van klaagsters stellingen in hoger beroep. De boekhoudster heeft aan verweerder na afloop enige stukken en berekeningen toegezonden.

2.4 De zaak stond op de rol van het gerechtshof Amsterdam voor het nemen van de memorie van grieven op 20 maart 2012.

2.5 Daarnaast speelt een kwestie rondom een appartement waarvan klaagster en de heer A nog gezamenlijk eigenaar zijn. Door geschillen tussen hen, waarin ook hun zoon betrokken is, is de hypotheekrente al enige tijd niet betaald aan de bank. Klaagster heeft verweerder gezegd dat zij vreesde voor executoriale verkoop van het appartement door de bank en voor registratie bij het BKR.

2.6 Volgens klaagster zijn er vier toevoegingen verleend.

2.7 Op 15 september 2011 heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven: “.. doe ik u toekomen de reactie van de heer [A] op mijn fax van 7 september betreffende de betaling van de hypotheekgelden. (...). De heer [A] stelt kort samengevat dat u niet de door de rechtbank vastgestelde € 585,22 betaalt maar slechts € 338,21. (…)”

Daarbij wijs ik erop dat zelfs indien ik de door de boekhoudster vervaardigde stukken aanhoudt, er nog altijd door u een aanzienlijk bedrag zal moeten worden betaald aan de heer [A]. Voor volledige ontkrachting van de vordering in hoger beroep ontbreekt het aan concrete bewijsstukken (...).

Indien als gevolg van de wanbetalingen, de bank zou besluiten tot executie, dan kunnen we daar weinig tegenin brengen, u bent beide hoofdelijk aansprakelijk. Het enige wat u zou kunnen doen is zelf voor betaling van de hypotheeklasten zorg te dragen en de opgelopen achterstand met de bank te regelen. Ik zal mij de komende weken zetten aan het opstellen van de memorie van grieven.”

2.8 Bij brief van 27 september 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.9 Op 31 oktober 2011 heeft klaagster de opdracht aan verweerder definitief ingetrokken, waarna het dossier omstreeks 11 november 2011 is overgedragen aan een andere advocaat.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de voortgang van de zaak, geen contact met haar heeft opgenomen op momenten dat dat volgens klaagster nodig was, diverse telefoontjes en e-mails van klaagster onbeantwoord heeft gelaten en een verzoek van klaagster om een afspraak te maken niet heeft gehonoreerd waardoor zij door haar verzameld bewijsmateriaal niet kon tonen.

b) er gedurende negen maanden slechts sprake is geweest van vier brieven, vier afspraken en vijf telefoongesprekken;

c) hij haar belangen onvoldoende voortvarend heeft behartigd: hij kondigde in juni en oktober tegenover klaagsters boekhoudster aan dat hij de memorie van grieven die maand zou afronden, maar dat is niet gebeurd.

4. BEOORDELING

4.1 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft aangevoerd dat hij regelmatig contact heeft gehad met klaagster, haar boekhoudster en met klaagsters dochter, die vaak als contactpersoon optrad. Daarnaast stelt hij veel moeite te hebben gedaan om van klaagster, al dan niet via haar boekhoudster, bewijsstukken te verkrijgen ter onderbouwing van haar grieven in hoger beroep. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en uit de stukken van het klachtdossier blijkt, dat in dat verband in ieder geval een bespreking met verweerder bij klaagster thuis in aanwezigheid van haar boekhoudster heeft plaatsgevonden. Tegenover het verwijt van klaagster dat verweerder geen of te weinig contact zou hebben gehad met de bank omtrent de betalingsproblemen, heeft verweerder aangevoerd, dat hij meerdere keren telefonisch en schriftelijk contact heeft gehad met de bank, laatstelijk in augustus 2011 op verzoek van klaagsters dochter om te informeren naar de status van de hypotheek en de aflossingen, gevolgd door contact met de dochter. Dit alles is door klaagster niet, althans onvoldoende, bestreden.

4.2 De voorzitter stelt vast dat uit de onder 2.7 vermelde brief van 15 september 2011 blijkt, dat verweerder in ieder geval per fax van 7 september 2011 heeft getracht met de wederpartij een oplossing te vinden voor de betaling van de hypotheekgelden.  Ook verweerders bevindingen met betrekking tot de kansen in hoger beroep en met betrekking tot de kwestie van de betaling van de hypotheeklasten en de mogelijke executie van het appartement heeft hij in die brief van 15 september neergelegd.

Daarnaast hebben er, blijkens klaagsters eigen stelling dat er van vier brieven, vier afspraken en vijf telefoongesprekken sprake was, blijkbaar nog meer contacten tussen verweerder en klaagster plaatsgevonden. 

Uit het bovenstaande komt niet het beeld naar voren dat verweerder onvoldoende met klaagster zou hebben gecommuniceerd. Voor een tuchtrechtelijk verwijt is naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen plaats.

4.3 De conclusie luidt, dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond moeten worden verklaard.

4.4 Tegenover het in klachtonderdeel c) geuite verwijt van traagheid, heeft verweerder gemotiveerd ontkend dat hij beloofd zou hebben de memorie van grieven binnen twee weken gereed te hebben. Klaagster heeft geen stukken overgelegd die haar stelling ondersteunen. Daar komt bij dat niet gebleken is, dat verweerder in het bezit is gesteld van voldoende stukken om de memorie van grieven in juni 2011 af te ronden. Met betrekking tot de vraag of klaagster erop mocht vertrouwen dat verweerder de memorie van grieven in oktober zou afronden, overweegt de voorzitter als volgt. Verweerder schreef aan klaagster op 15 september 2011 (zie hierboven onder 2.7), dat hij zich de komende weken zou zetten aan het opstellen van de memorie van grieven. Nadat echter klaagster op 27 september 2011 haar klacht tegen verweerder indiende, heeft zij begin oktober aan verweerder laten weten dat hij zijn werkzaamheden – tijdelijk – moest staken. Vervolgens heeft klaagster verweerder – na tussenkomst van de deken – verzocht zijn werkzaamheden te hervatten, waarna zij op 31 oktober 2011 de opdracht aan verweerder definitief heeft ingetrokken. In deze omstandigheden is het niet onbegrijpelijk of klachtwaardig, dat verweerder de memorie van grieven niet in oktober 2011 heeft afgerond.

Gezien het voorgaande moet de voorzitter ook klachtonderdeel c) als kennelijk ongegrond afwijzen.

4.5 Voor zover klaagster verweerder voorts verwijt, dat hij niets of  onvoldoende heeft gedaan om executie van (klaagsters deel van) het appartementsrecht te voorkomen, overweegt de voorzitter ten slotte nog het volgende. In genoemde brief van 15 september 2011 heeft verweerder klaagster over deze kwestie  geadviseerd en haar over zijn onderhandelingen met de wederpartij bericht. Dit advies en verweerders optreden (waaronder ook de onder 4.1 vermelde contacten met de bank) waren naar het oordeel van de voorzitter niet kennelijk onjuist of klachtwaardig.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

5. BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 26 maart 2012.   

 

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op                                2012 per aangetekende post verzonden aan:

-   klaagster 

en per gewone post aan:

-   verweerder

-   de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.