Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-02-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2501
Zaaknummer
H128-2012
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder bij de behandeling van het tegen klager ingediende faillissementsrekest de grenzen van de, hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende, vrijheid heeft overschreden.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
H128-2011 Verzet
Raad van Discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
het verzet tegen de voorzittersbeslissing d.d. 9 juni 2011, verzonden op 14 juni 2011,
betreffende een klacht van:
A
klager,
tegen
B
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de verzetprocedure .
Bij brief d.d. 28 juni 2011, ter griffie ontvangen per fax op 28 en per post op 30 juni 2011, heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 9 juni 2011, welke beslissing aan klager, verweerder en de deken werd toegezonden op 14 juni 2011.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 19 december 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van
20 oktober 2011. Daarbij werd hen medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 5 december 2011. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerder verschenen.
2. De feiten
2.1. Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij in een procedure strekkende tot
het faillissement van klager. Verweerder had zich bij brief d.d. 4 februari 2010 namens zijn cliënt tot klager gewend met het verzoek tot betaling van een bedrag ad € 35.693,66. Verweerder stelde dat klager conform de algemene voorwaarden van zijn cliënt rente en kosten verschuldigd was en dat voor zover deze voorwaarden niet van toepassing mochten zijn, klager niettemin rente en kosten verschuldigd was op grond van de wet. In reactie op de brief van de advocaat van klager d.d. 9 februari 2010 heeft verweerder bij brief d.d. 17 februari 2010 een kopie van de tussen partijen gesloten schuldbekentenis en akte van geldlening toegezonden en voorts nader gesteld dat de algemene voorwaarden vanzelfsprekend niet van toepassing waren, waarbij verweerder zijn excuses aanbood voor zijn eerdere onjuiste stellingname hierover.
2.2 De cliënt van verweerder heeft op 23 november 2010 een brief verzonden aan een aantal
bekenden van zowel klager als de cliënt van verweerder. Verweerder heeft hierop per faxbericht d.d. 24 november 2010 gereageerd. Hij stelde dat het vermoeden dat de actie door verweerder gecoördineerd was voor rekening van klager kwam. Hij stelde voorts dat het hem niet meer dan logisch leek dat door zijn cliënt in de kennissenkring naar hulp voor een oplossing van de geschillen met klager was gezocht.
3. De klacht
3.1. De klacht bestaat uit het volgende:
Verweerder heeft opgetreden als advocaat van (vennootschappen van) S en in dat verband een faillissementsrekest tegen klager ingediend. In die procedure heeft verweerder klachtwaardig gehandeld als volgt.
1.1 Het oproepingsexploit vermeldt een verkeerd aanvangstijdstip van de zitting (10.00 i.p.v. 9.00 uur)
1.2 Het oproepingsexploit vermeldt onjuiste kantoorinformatie van de door verweerder ingeschakelde procesadvocaat.
1.3 Eerst ter faillissementszitting zijn (nadere) stukken overgelegd ten bewijze van een steunvordering.
1.4 Verweerder heeft op het laatste moment stukken gezonden aan zijn procesadvocaat zonder klager of zijn advocaat afschrift daarvan te zenden.
1.5 Verweerder heeft de procesadvocaat niet geïnformeerd dat ook klager werd vertegenwoordigd door een advocaat.
1.6 Verweerder heeft in zijn correspondentie met de advocaat van klager niet vermeld dat klager de vordering betwistte.
1.7 Verweerder heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd door stukken met betrekking een steunvordering over te leggen terwijl hij wist dat dit geen vordering op klager in persoon was maar op een vennootschap.
Voorts heeft verweerder:
2. in een brief van 4 februari 2010 aan klager verwezen naar, en de vordering gebaseerd op, niet bestaande algemene voorwaarden;
3. geen afstand genomen van, en zelfs gerechtvaardigd, een schandalige brief van zijn cliënt aan relaties van klager.
4. Beslissing van de voorzitter
4.1. De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, overwegende dat niet is gebleken dat verweerder de grens van wat hem als advocaat jegens klager vrijstond heeft overschreden, en niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt hem valt te maken.
5. Het verzet
5.1. Het verzet bestaat uit het volgende
De beslissing van de voorzitter is onjuist. Verweerder heeft de belangen van klager wel geschaad en het vertrouwen in de advocatuur is beschaamd.
6. Beoordeling van het verzet
6.1. De voorzitter heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van een wederpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
6.2. De raad is met de voorzitter van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de in hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid - die, gelijk de voorzitter heeft overwogen, groot is - heeft overschreden.
6.3. Nu klager in zijn verzetschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, concludeert de raad dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die welke reeds zijn vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond worden afgewezen.
7. Beslissing
De raad verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, in tegenwoordigheid van
mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van de raad d.d. 13 februari 2012.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. E.P. van Unen ,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 13 februari 2012
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.