Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3406
Zaaknummer
12-202A + 12-203A
Inhoudsindicatie
Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Gegrond dekenbezwaar. Ontvangst van contant geld in strijd met Vafi. Toezegging van persoonlijke echtsbijstandverlening niet nagekomen. Geen urenverantwoording en geen financiële afwikkeling van de rechtsbijstand. Geen medewerking aan klachtonderzoek door deken. Samenhang met 12-146A/147A, 12-148A, 12-200A/201A, 12-206A en 12-212/213A. Schrapping.
Uitspraak
Beslissing van 30 oktober 2012
in de zaak 12-202A
naar aanleiding van de klacht van
de heer
en in de zaak 12-203A
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 26 juni 2012 met kenmerk 1112-507, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2012 in aanwezigheid van klager, vergezeld van de heer E. Taskin, tolk in de Turkse taal. Tevens waren aanwezig de deken en mrs. H.J.Th. Biemond en S. Burmeister, leden van de Raad van Toezicht Amsterdam. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken, de op de daaraan gehechte inventarislijst vermelde stukken, het proces-verbaal van de zitting en de daaraan gehechte, ter zitting aan de raad overhandigde stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klager van september 2010 tot en met november 2011 rechtsbijstand verleend in een strafzaak. De FIOD heeft in augustus 2010 een arrestatiebevel tegen klager uitgevaardigd. In augustus 2011 is klager op verzoek van Interpol gearresteerd in Moldavië. Nadien heeft klager enige tijd in voorarrest gezeten in Nederland. Sinds 23 november 2011 wordt klager bijgestaan door een andere advocaat, die daartoe het dossier van verweerder heeft ontvangen.
2.3 Kennissen van klager hebben verweerder als advocaat voor klager aangezocht. Verweerder heeft op 8 september 2010 het Openbaar Ministerie aangeschreven als advocaat van klager.
2.4 Klager heeft op 10 februari 2012 een klacht ingediend bij de deken tegen verweerder. Op 24 februari, 2 april en 13 april 2012 heeft de deken verzocht om afschriften van de kwitanties van door verweerder ontvangen bedragen en om een overzicht van de verrichte werkzaamheden. Verweerder heeft op 18 april 2012 een urenspecificatie voor de aan klager verleende rechtsbijstand opgesteld en aan de deken toegezonden. Verweerder heeft geen afschriften van kwitanties verstrekt, ook niet na rappellen van de deken van 9 mei, 30 mei en 8 juni 2012.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij een bedrag van EUR 90.000, althans EUR 75.000, in contanten heeft aangenomen tot betaling van de aan klager verleende rechtsbijstand en daartegenover geen serieuze werkzaamheden voor klager heeft verricht;
b) dat verweerder, ondanks zijn toezegging klager persoonlijk bij te staan in zijn strafzaak, zonder voorafgaand overleg de zaak heeft overgedragen aan een kantoorgenoot die voor besprekingen met klager is verschenen en bijstand heeft verleend op een zitting over de verlenging van het voorarrest van klager;
c) hij, hoewel daarom was gevraagd, klager geen factuur heeft gestuurd en niet de bestede tijd heeft verantwoord. De diverse brieven en terugbelverzoeken hierover van of namens klager heeft verweerder niet beantwoord.
4 BEZWAAR
4.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft gereageerd op verzoeken van de deken om opgave van de voor of ten behoeve van klager ontvangen gelden en om het verstrekken van kopieën van kwitanties, alsmede door het tuchtrechtelijk onderzoek te frustreren door traag, slechts gedeeltelijk en uiteindelijk in het geheel niet meer te reageren op informatieverzoeken van de deken.
5 VERWEER
5.1 Verweerder ontkent een betaling van EUR 90.000 te hebben ontvangen in de zaak van klager. Verweerder stelt te weten van een tussenpersoon dat er geschermd werd met betalingen door een derde aan hem en betwist de juistheid van die beweringen.
5.2 Verweerder betwist dat hij klager niet zelf heeft geadviseerd. Klager verbleef aan het begin van de rechtsbijstand in Turkije. Verweerder heeft bij herhaling telefonisch contact met hem gehad. Bovendien heeft verweerder aan het begin van de rechtsbijstand zelf gecorrespondeerd met het Openbaar Ministerie en ook telefonisch overleg met het Openbaar Ministerie gevoerd. Ten slotte heeft verweerder klager, na diens terugkeer uit Turkije, zelf bezocht.
5.3 Verweerder erkent dat er werkzaamheden verricht zijn door een kantoorgenoot; dat is in zijn praktijk gebruikelijk en hij heeft daarover overleg gevoerd met klager.
6 BEOORDELING
6.1 De raad slaat bij zijn beoordeling acht op de door klager ter zitting aan de raad overhandigde drie originele documenten (waarvan kopieën aan het proces-verbaal zijn gehecht).
6.2 Op een van deze documenten staat handgeschreven “Inzake [naam klager], zal binnen twee weken na heden worden terugbetaald het overschot dat is betaald door cliënt minus de door het kantoor gemaakte kosten in deze zaak. Betaling zal dus uiterlijk rond 26 juni geschieden”. (Volgt handtekening van verweerder en de datum 7 juni 2012).
6.3 Op een ander stuk staat handgeschreven “Inzake [naam klager], op enig moment ontvangen EUR 75.000 (vijfenzeventigduizend euro)
Amsterdam, 7-6-2012”. (Volgt handtekening van verweerder).
6.4 De drie documenten zijn alle op brief-/vervolgpapier van het kantoor van verweerder gesteld.
6.5 Klager heeft ter zitting verklaard per bank EUR 28.000 retour te hebben ontvangen van verweerder en aldus uiteindelijk voor zijn rechtsbijstand (EUR 75.000 minus EUR 28.000 =) EUR 47.000 betaald te hebben aan verweerder.
6.6 Op basis van de urenspecificatie die verweerder op 18 april 2012 aan de deken heeft verstrekt gaat het om een honorarium van EUR 34.991. Vermeerderd met 6% kantoorkosten en 19% BTW zou dat op een totaalbedrag van EUR 44.137,90 uitkomen, waardoor verweerder niet EUR 28.000 maar EUR 30.862,10 zou hebben moeten terugbetalen.
Ad klachtonderdelen a) en b)
6.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu de raad de opmerking in klachtonderdeel a) “geen serieuze werkzaamheden” opvat als “geen serieuze werkzaamheden door verweerder zelf zoals afgesproken”.
6.2 Klager stelt met verweerder te zijn overeengekomen dat hij voor een all-in bedrag, vooraf aan verweerder betaald, rechtsbijstand zou genieten. Hij stelt dat verweerder tegenover die betaling geen serieuze werkzaamheden heeft verricht.
6.3 Verder beklaagt klager zich erover dat verweerder zijn afspraak om klager persoonlijk bij te staan niet is nagekomen en zijn kantoorgenoten heeft ingezet voor de bijstand van klager.
6.4 Met hetgeen hiervoor is overwogen onder (6.2 – 6.6) staat het voor de raad vast dat verweerder van klager per saldo EUR 47.000 heeft betaald aan verweerder voor te verlenen rechtsbijstand.
6.5 De gedragsregels houden de verplichting voor elke advocaat in om een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk te bevestigen. De achtergrond van dit voorschrift is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat en de behandeling – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.
6.6 Voor de beantwoording van de vraag of, en zo ja welke werkzaamheden verweerder heeft verricht, heeft de raad gekeken naar de door verweerder verstrekte urenspecificatie van 18 april 2012. Daaruit blijkt het volgende.
6.7 Uit de urenspecificatie in het klachtdossier blijkt welke kantoorgenoot (aangeduid met personeelsnummers “Empl”) hoeveel tijd voor welk type werkzaamheid geschreven heeft. In de periode van 3 september 2010 tot en met 28 november 2011 zijn in totaal 110,45 uur geschreven.
6.8 Naar de raad begrijpt, is verweerder aangeduid met nummer 2100. Verweerder heeft van alle bestede tijd minder dan een kwart (± 24 uur) voor zijn rekening genomen. Verweerder heeft met name tijd geschreven voor “besprekingen cliënt/contact P.” (14 maal in de periode van september 2010 tot en met november 2011). Op 24 augustus en 18 november 2011 heeft verweerder tijd geschreven voor “bezoek cliënt”. Op 21 en 22 november 2011 heeft hij 4 uur besteed aan “pleitnota”, naar de raad aanneemt ten behoeve van de zitting op 23 november 2011.
6.9 Het merendeel van de tijd (± 75 uur) is door een kantoorgenoot met nummer 2800 geschreven. Deze heeft één van de drie zittingen gedaan (op 31 augustus 2011). Daarvóór heeft een kantoorgenoot met nummer 3000 eenmaal 5 uur tijd geschreven ten behoeve van de zitting op 22 augustus 2011. Op 23 november 2011 heeft weer een andere kantoorgenoot, met nummer 2900 4,5 uur tijd geschreven voor het bijwonen van de zitting op 23 november 2011.
6.10 De urenspecificatie, die een periode van 15 maanden bestrijkt, laat zien dat verweerder het merendeel van de behandeling van de zaak heeft overgelaten aan een kantoorgenoot.
6.11 De stelling van klager dat verweerder klager zelf zou bijstaan, heeft verweerder als zodanig niet dan wel onvoldoende weersproken. Uit de urenspecificatie blijkt naar het oordeel van de raad genoegzaam dat verweerder die afspraak met klager niet is nagekomen. Zo is verweerder op geen van de drie (in de periode van de door hem verleende rechtsbijstand plaatsgevonden) zittingen aanwezig geweest. In dit kader verwijst de raad naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 28 januari 2008 (nr. 4868), waarin een zelfde klachtonderdeel (van een andere klager) tegen verweerder gegrond werd verklaard, met oplegging van de maatregel van berisping.
6.12 Nu een schriftelijke opdrachtbevestiging of een afspraak over wie de zaak feitelijk gaat behandelen ontbreekt heeft verweerder, anders dan hij heeft aangevoerd, niet aangetoond dat hij met klager heeft overlegd dat er werkzaamheden door een kantoorgenoot zouden worden verricht. Die onduidelijkheid tegenover verweerder komt voor risico van verweerder, nu het zoals gezegd zijn plicht is om de aan hem verleende opdracht schriftelijk te bevestigen.
6.13 De raad wijst er voorts nog op dat het per saldo door klager aan verweerder betaalde honorarium bij klager, gelet op de hoogte, de verwachting rechtvaardigde dat verweerder hem persoonlijk zou bijstaan en, als dat anders zou zijn, het aan verweerder is om dat duidelijk met zijn cliënt te communiceren, hetgeen verweerder aantoonbaar heeft nagelaten.
6.14 Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel c)
6.15 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad, naast de hiervoor onder 6.10 genoemde maatstaf, ook het bepaalde in gedragsregel 26 voorop. Deze gedragsregel bepaalt dat een advocaat bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties met de cliënt dient te bespreken en inzicht dient te geven in de wijze waarop hij zal declareren.
6.16 Verweerder heeft nagelaten kwitanties te verstrekken voor de door hem van klager ontvangen bedragen. Slechts uit een ter zitting aan de raad overhandigd handgeschreven document blijkt dat verweerder medio 2012 "op enig moment" EUR 75.000 ontvangen heeft.
6.17 Ter zitting heeft de raad van klager begrepen dat hij akkoord was met contante betaling van EUR 75.000 mits daar persoonlijke bijstand van verweerder tegenover stond. Nu dat niet het geval was, zo begrijpt de raad, stond klager erop dat verweerder verantwoording zou afleggen door middel van een declaratie met urenverantwoording.
6.18 Hoewel verweerder stelt dat hij klager (althans diens advocaat) al eerder een urenspecificatie heeft verstrekt, heeft hij deze niet aan de deken kunnen overleggen. Aldus is de enige urenspecificatie in het dossier die van 18 april 2012. Verweerder heeft deze urenspecificatie verstrekt naar aanleiding van een verzoek van de deken d.d. 24 februari 2012, nadat klager zijn klacht had ingediend bij de deken.
6.19 Op grond van de urenspecificatie heeft verweerder (en zijn kantoor) werkzaamheden verricht voor een honorarium, dat lager was dan het betaalde voorschot van EUR 75.000. Desondanks heeft verweerder, na het beëindigd zijn van de rechtsbijstand, klager niet benaderd voor de financiële afwikkeling van de kwestie, ondanks de (door klager gestelde en door verweerder niet weersproken) diverse verzoeken van klager daartoe. Ook na de terugbetaling van EUR 28.000 resteert, naar de raad onder 6.6 heeft aangenomen, een door verweerder aan klager terug te betalen bedrag van EUR 2.862,10.
6.20 De raad is van oordeel dat verweerder met genoemde aspecten van zijn handelwijze niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van gedragsregels 23, 25 en 26.
6.21 Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
Het dekenbezwaar
6.22 De raad constateert dat verweerder bij de aanvang van het klachtonderzoek door de deken (met een vertraging van bijna twee maanden) heeft gereageerd, door overlegging van een urenspecificatie bij diens brief van 18 april 2012. In deze reactie heeft verweerder betwist EUR 90.000 ontvangen te hebben en gesteld dat het in strijd met de waarheid was dat betalingen (door een derde) zouden zijn gedaan. Ook heeft verweerder hierin (summier) de klachtonderdelen over de inhoudelijke elementen van de rechtsbijstand betwist.
6.23 Nadien heeft verweerder niet meer gereageerd op overige vragen van de deken en evenmin op andere wijze meegewerkt aan het klachtonderzoek. Evenmin heeft verweerder, hoewel de deken expliciet daarnaar heeft gevraagd, inzicht gegeven in de bedragen die hij wel ten behoeve van de bijstand van klager heeft ontvangen.
6.24 Gedragsregel 37 schrijft elke advocaat voor om bij (bijvoorbeeld) een tuchtrechtelijk onderzoek de deken aanstonds alle gevraagde inlichtingen te verstrekken. De deken kan de hem in de Advocatenwet opgedragen taken (in het kader van het tuchtrecht) immers niet naar behoren vervullen indien advocaten hun verplichtingen verzaken om de deken op diens verzoek steeds juist en volledig te informeren.
6.25 Door de deken pas na lang aandringen een urenspecificatie te verstrekken, de klachten slechts summier te betwisten, niet te reageren op het verzoek om afschriften van kwitanties te verschaffen en na 18 april 2012 in het geheel niet meer te reageren op verzoeken van de deken, handelt verweerder in strijd met dit voorschrift.
6.26 Bovendien constateert de raad dat verweerder de deken aantoonbaar onjuist heeft geïnformeerd, door zijn betwisting op 18 april 2012 EUR 90.000 ontvangen te hebben zonder daarbij te vermelden dat er wel EUR 75.000 door hem was ontvangen. Ter zitting is immers gebleken dat verweerder schriftelijk heeft erkend EUR 75.000 te hebben ontvangen. Het had op de weg van verweerder gelegen om de deken in kennis te stellen van de daadwerkelijk door hem ontvangen bedragen alsmede van zijn schriftelijke verklaring hierover van medio 2012 en zijn gedeeltelijke terugbetaling aan klager; ten onrechte heeft hij nagelaten de deken ook hiervan op de hoogte te brengen.
6.27 Het handelen en nalaten van verweerder is tuchtrechtelijk laakbaar en het bezwaar is derhalve gegrond.
7 MAATREGEL
7.1 Uit het voorgaande volgt dat de klacht en het dekenbezwaar geheel gegrond zijn. Dat, gevoegd bij de ernst van de klacht en het bezwaar, rechtvaardigt op zich zelf een zware maatregel.
7.2 De onderhavige klacht en het dekenbezwaar staan niet op zich zelf. Er zijn immers ook klachten van andere individuele klagers, veelal vergezeld van een dekenbezwaar, welke klachten in de vandaag genomen beslissingen ook allemaal, nagenoeg geheel, gegrond zijn verklaard. De klachten zijn bekend onder de nummers 12-146A, 12-147A, 12-148A, 12-200A, 12-201A, 12-212A en 12-213A. Ook het dekenbezwaar onder nummer 12-206A is vandaag gegrond verklaard, waarbij de raad heeft vastgesteld dat verweerder herhaaldelijk de regels heeft overtreden die voor alle advocaten gelden met betrekking tot:
- het aannemen van contante betalingen
- het op peil houden van de vakbekwaamheid
- het vaststellen van jaarstukken
- het meewerken aan het wettelijk toezicht door de deken.
7.3 Daarnaast is verweerder eerder tuchtrechtelijk veroordeeld wegens het niet bijwonen van zittingen, het niet voeren van voldoende overleg met zijn cliënt, het niet verstrekken van zowel afrekeningen met betrekking tot betaalde voorschotten als gespecificeerde declaraties (zie Hof van Discipline, 26 januari 2008, nr. 4868) en voor – onder meer - slechte communicatie met zijn cliënt (zie raad van discipline Amsterdam, 11 oktober 2011, LJN YA2047).
7.4 Het beeld dat uit al deze klachten en bezwaren oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten betreffen maar passen in een patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en met betrekking tot de belangen van cliënten. Zo laat verweerder in het merendeel van de gevallen zijn honorarium contant voldoen, laat hij na facturen te verzenden, specificeert hij niet of niet tijdig zijn werkzaamheden, zijn er onverklaarbare verschillen tussen zijn administratie en afgegeven kwitanties, laat verweerder zich veelvuldig, zonder dat met de cliënt te hebben besproken, vervangen door kantoorgenoten op voor zijn cliënten belangrijke zittingen en betaalt hij ten onrechte ontvangen voorschotten niet terug. Ook heeft hij niet of nauwelijks meegewerkt aan het dekenonderzoek.
7.5 Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij één van de kernwaarden van de advocatuur, te weten integriteit, welke kernwaarde ook de financiële integriteit omvat. Door stelselmatig zonder dat daartoe een noodzaak is gebleken contante betalingen aan te nemen voor zijn honorarium en, in geval het contante bedragen betroffen van meer dan EUR 11.345 dan wel EUR 15.000, geen overleg met de deken te voeren heeft verweerder de Bruyninckx-richtlijnen en de Vafi overtreden. Daardoor heeft hij die kernwaarde wezenlijk veronachtzaamd en daarmee het aanzien van de advocatuur aangetast. Hij heeft kennelijk, door zich ter zake aan het toezicht van de deken te onttrekken, zijn eigen belangen laten prevaleren boven die van het aanzien van de beroepsgroep.
7.6 Het verweer van verweerder, voor zover aan de raad bekend door de terughoudende opstelling van verweerder en het niet verschijnen ter zitting, versterkt alleen maar deze conclusie. Verweerder weigert immers algehele en prompte verantwoording af te leggen voor door hem ontvangen contante betalingen dan wel adequaat te reageren op door cliënten (en de deken) gestelde vragen over specificaties van verrichtingen. Daarmee geeft verweerder te kennen de bezwaren van de deken en de klachten van klagers niet of amper serieus te nemen en miskent hij de verplichting om te allen tijde zijn financiële verrichtingen geheel te verantwoorden en te voldoen aan alle verzoeken om inlichtingen van de deken.
7.7 De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de Vafi, de Verordening op de Vakbekwaamheid en de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. En juist van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van zijn cliënt bij hem in goede handen zijn. Zowel het een als het ander raakt de kern van het beroep van advocaat.
7.8 Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarnaast hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.
7.9 Verweerder heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Evenmin geeft zijn gedrag aanleiding om verbetering in de toekomst te verwachten, integendeel. Het feit dat verweerder zijn plicht mee te werken aan de onderzoeken door de wettelijk toezichthouder, de deken, structureel heeft verzaakt en het feit dat hij in de onderhavige zaak en in de klachtzaken van de andere individuele klagers zonder deugdelijke reden niet op de zitting van de raad van 18 september 2012 is verschenen, rechtvaardigt de vrees dat geen verbetering zal optreden.
7.10 De gegrond verklaarde klachten en bezwaren zijn ernstig en talrijk. Verweerder heeft diverse belangrijke regels overtreden, de belangen van zijn cliënten ernstig verwaarloosd en zich aan het wettelijk toezicht onttrokken. Dit raakt de kern van het beroep van de advocaat. De misstappen van verweerder hebben schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur van het publiek en van cliënten in het bijzonder. Verweerder heeft geen inzicht getoond in zijn fouten, heeft niet van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen geleerd en heeft niet aangetoond dat enige verbetering en wijziging in zijn opstelling is te verwachten. De raad komt dan ook tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder nog langer als advocaat de praktijk uitoefent.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond;
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.
- beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk is geworden met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt door:
• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het Gerechtsgebouw te Amsterdam; en door
• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van een jaar.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, H.C.M.J. Karskens, J.M. van de Laar en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl